In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. dr. P.G.J. van den Berg, gaat het om een vordering van [persoon A] tegen [persoon B] voor de betaling van een onbetaalde advocatenrekening van € 1.892,68 in het kader van een echtscheidingskwestie. De procedure begon met een dagvaarding op 30 maart 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 juli 2021, waarbij beide partijen aanwezig waren. [persoon A] procedeerde in persoon, bijgestaan door haar kantoorgenoot, terwijl [persoon B] werd bijgestaan door een gemachtigde van Stichting Adviesman.
De kantonrechter heeft de vordering van [persoon A] beoordeeld, waarbij [persoon B] betoogde dat het eerste gesprek op 25 september 2020 gratis zou zijn, wat door [persoon A] werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van [persoon B] dat het gesprek niet in rekening zou worden gebracht. Daarnaast werd de facturering van de werkzaamheden van [persoon A] op 2 november 2020 door [persoon B] betwist, maar de kantonrechter vond de onderbouwing van [persoon A] overtuigend.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van de advocatenrekening volledig toewijsbaar was, maar wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet was voldaan aan de vereisten van de wet. In reconventie vorderde [persoon B] schadevergoeding voor kosten die hij zou hebben gemaakt door de onjuiste facturering, maar deze vordering werd afgewezen. Uiteindelijk werd [persoon B] veroordeeld in de proceskosten, terwijl de kosten aan de zijde van [persoon A] op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.