ECLI:NL:RBROT:2021:7401

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
620955 / HA RK 21-748
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder. Het verzoek was gericht tegen mr. A.C. Rop, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. De wraking was aangevraagd naar aanleiding van een procesbeslissing waarbij de rechter geen aanhouding verleende en het verweerschrift van het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam niet buiten beschouwing liet. De verzoeker stelde dat hij onvoldoende tijd had gekregen om op het verweerschrift te reageren, aangezien dit op 7 juni 2021 was ontvangen en de zitting op 25 juni 2021 plaatsvond. De rechter oordeelde echter dat de verzoeker voldoende gelegenheid had om te reageren, zowel schriftelijk als mondeling tijdens de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk was en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De slotsom was dat het verzoek tot wraking ongegrond was en werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 620955 / HA RK 21-748
Beslissing van 15 juli 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. drs. M.J.G. Schroeder,
strekkende tot wraking van:
mr. A.C. Rop, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Namens verzoeker is op 12 januari 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam (hierna: het College) betreffende bijzondere bijstand voor eigen bijdrage advocaatkosten en griffiekosten. Verzoeker werd daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde mr. drs. M.J.G. Schroeder. Deze procedure heeft het volgende zaaknummer ROT 21/182.
Op 12 februari 2021 zijn de gronden van het beroepschrift door de Rechtbank Rotterdam, bestuursrecht, ontvangen. Verzoeker is bij brief van 31 mei 2021 door de Rechtbank uitgenodigd voor een zitting op 25 juni 2021. Op 7 juni 2021 heeft het College een verweerschrift ingediend.
Namens verzoeker is op 9 juni 2021 aan de Rechtbank verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld schriftelijk te repliceren. Bij brief van 10 juni 2021 heeft de Rechtbank verzoeker bericht dat het hem “vrij staat om met inachtneming van de zogenaamde tien-dagen-termijn schriftelijke te reageren op het verweerschrift”.
Ter zitting van 25 juni 2021 heeft de rechter een aanvang gemaakt met de behandeling van het beroepschrift. Namens verzoeker is verzocht om aanhouding van de zaak en subsidiair is verzocht om het verweerschrift van het College buiten beschouwing te laten. De rechter heeft beide verzoeken afgewezen, waarna verzoeker de wraking van de rechter heeft verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2021.
Verzoeker en zijn gemachtigde, het College, alsmede de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 28 juni 2021.
Ter zitting van 6 juli 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verzoeker en zijn advocaat verschenen. De advocaat van verzoeker heeft aan de hand van zijn ter zitting vooraf ingediende schriftelijk stuk met producties het standpunt van verzoeker nader toegelicht. De rechter was daarbij niet aanwezig, zoals al aangekondigd in zijn schriftelijke reactie. Ook de overige opgeroepenen zijn niet verschenen,

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Op 7 juni 2021 heeft het College een omvangrijk verweerschrift met zeven referenties naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingediend. De Rechtbank heeft verzoeker slechts één werkdag de tijd gegeven om op het verweerschrift te reageren. Verzoeker acht een termijn van één werkdag onredelijk en heeft daarom de rechter verzocht om aanhouding van de zaak, dan wel het verweerschrift buiten beschouwing te laten. De rechter is hier niet op ingegaan. De rechter bevoordeelt hiermee het College. Verzoeker heeft onvoldoende tijd gekregen om op het verweerschrift te reageren. In eerdere procedures heeft het College ook stelselmatig verweerschriften “kort voor de zitting” ingediend en daarmee de termijnen geschonden. Verzoeker is van mening dat hij in zijn procesbelang is geschaad en dat de rechter dit heeft miskend door niet op zijn verzoeken in te gaan. Er is bij verzoeker dan ook sprake van vrees voor vooringenomenheid van de rechter die objectief gerechtvaardigd is.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft verzocht het verzoek af te wijzen. De beslissing om het verzoek om aanhouding af te wijzen is een procedurebeslissing die niet getuigt van vooringenomenheid. De rechter heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op het verweerschrift.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een
rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op
het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan
tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te
toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of
onjuiste beslissingen.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat
daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door
vooringenomenheid is ingegeven.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
De rechter voert regie over de zaken die aan hem worden voorgelegd. De rechter heeft in deze zaak een inschatting gemaakt hoeveel tijd en welke mogelijkheden verzoeker heeft om te reageren op het ingediende verweerschrift van het College. Aangezien het verweerschrift op 7 juni 2021 is ontvangen, was de rechter van oordeel dat verzoeker voldoende tijd heeft gekregen om op het verweerschrift te reageren, hetzij schriftelijk, hetzij op de zitting van 25 juni 2021. Dat verzoeker daarentegen van mening is dat hij onvoldoende tijd en gelegenheid heeft gekregen om te reageren op het verweerschrift, maakt deze procesbeslissing om verzoeker geen aanhouding te verlenen, dan wel het verweerschrift niet buiten beschouwing te laten niet onbegrijpelijk, laat staan dat deze zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze door vooringenomenheid is gegeven.
3.5
De slotsom luidt dat het verzoek ongegrond is en moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.C. Rop.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. K.J. Bezuijen en mr. W.P.M. Jurgens, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door
mr. K.J. Bezuijen in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-