ECLI:NL:RBROT:2021:7399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
620672 / HA RK 21-724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.H. Weermeijer, op 22 juni 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M. van Kuilenburg, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team jeugd. Dit verzoek volgde op een eerdere brief van de rechter van 15 juni 2021, waarin hij aangaf zich niet te zullen verschonen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig is ingediend, aangezien de rechter al had gecommuniceerd dat hij de zaak zou behandelen. De wrakingskamer oordeelt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, omdat hij niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd op de beslissing van de rechter. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker, dat hij niet eerder kon wraken omdat de rechter zich mogelijk nog zou kunnen verschonen, niet geaccepteerd. De beslissing om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren is op 15 juli 2021 openbaar uitgesproken door de rechtbank, met de ondertekening van de rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 620672 / HA RK 21-724
Beslissing van 15 juli 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M. van Kuilenburg, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team jeugd (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 19 april 2021 is het verzoekschrift tot verstrekken van dossierinzage op de griffie van de Rechtbank Rotterdam, team jeugd, ontvangen, ingediend door de advocaat
mr. J.H. Weermeijer, namens verzoeker. Verweerster in deze procedure is Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR). Deze procedure heeft het volgende zaaknummer: C/10/617014/JE RK 21-1013.
Bij brief van 8 juni 2021 zijn partijen opgeroepen om te verschijnen op de mondelinge behandeling van 22 juni 2021. In de brief is tevens vermeld dat het verzoekschrift, behoudens onvoorziene omstandigheden, zal worden behandeld door mr. M. van Kuilenburg, rechter.
Op 13 juni 2021 is een fax van verzoeker binnengekomen, gericht aan de rechter, waarin hij om vier redenen heeft verzocht om een andere rechter. In de laatste zin van de fax staat:
“Laat zo spoedig mogelijk weten wie je vervanger wordt a.s. 22 juni 2021, dan is wraking niet nodig”.
Bij brief van 15 juni 2021 heeft de rechter gereageerd op de fax van 13 juni 2021 van verzoeker. In die brief heeft de rechter aangegeven dat hij het gestelde in de fax opvat als een verzoek zich te beraden over verschoning. De rechter heeft in antwoord op dat verzoek meegedeeld dat hij zich niet zal verschonen en de zaak niet door een andere rechter laat behandelen. In de laatste alinea van de brief staat:
“Ik lees in je verzoek een aankondiging van een wrakingsverzoek wanneer ik niet aan je verzoek gehoor geef. Indien je voornemens bent om naar aanleiding van deze reactie dat wrakingsverzoek in te dienen, dan vraag ik je om dit zo spoedig mogelijk te doen zodat de wrakingskamer er mee aan de slag kan”.
Op de zitting van 22 juni 2021 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht. Verzoeker heeft zes wrakingsgronden, die op schrift zijn gesteld, voorgedragen. Ter zitting heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek aangevuld met nog vijf wrakingsgronden. De advocaat van verzoeker, mr. Weermeijer heeft de rechter verzocht de zitting te schorsen voor overleg. Na hervatting van de behandeling heeft mr. Weermeijer aangegeven dat hij zich onttrekt als advocaat van verzoeker. Bij bericht van 23 juni 2021 heeft mr. Weermeijer nogmaals bevestigd dat hij ter zitting zich heeft onttrokken als advocaat van verzoeker.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 22 juni
2021.
Verzoeker en JBRR, alsmede de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft bij e-mailbericht van 25 juni 2021 aangegeven dat hij niet in de wraking berust en dat hij ter zitting zal verschijnen.
Op verzoek van verzoeker is het wrakingsverzoek behandeld op de zitting 6 juli 2021, overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven, waarbij de wrakingskamer zich bevond in een zaal van de rechtbank en verzoeker vanuit zijn eigen locatie digitaal met beeld en geluid verbonden is. De rechter bevond zich eveneens in de zittingszaal en heeft ter zitting gereageerd op het wrakingsverzoek van verzoeker. De overige opgeroepenen zijn niet verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
In het schrijven d.d. 21 juni 2021 staan de volgende zes wrakingsgronden:
De rechter weigerde een mondelinge behandeling, terwijl verzoeker daar recht op heeft.
De rechter heeft het eerste verzoekschrift van verzoeker ongemotiveerd retour gezonden (rechtsweigering).
In onderhavige procedure is een advocaat niet verplicht bij de Rechtbank Den Haag. Toch weigert de Rechtbank Rotterdam en de rechter deze gang van zaken te erkennen.
Het inzagerecht voor het jeugdzorgdossier van een ouder is verankerd in het Privacyreglement. Deze is nota bene eenvoudig online te vinden op de website van Jeugdzorg Nederland.
De rechter heeft eerder het verzoekschrift oneigenlijk afgewezen d.d. 11 september 2020.
In artikel 4 van de Code zaakstoedeling wordt gesteld dat zaken in beginsel willekeurig worden toebedeeld. Uitzondering daarop is de toewijzing aan een specifieke rechter vanwege de complexiteit van een zaak.
Op de zitting van 22 juni 2021 heeft verzoeker nog een vijftal wrakingsgronden gesteld:
7. Proceskosten: het eerste verzoekschrift is retour gezonden. Verzoeker heeft recht op verletkosten.
8. Het ligt niet voor de hand om in een identieke zaak drie keer dezelfde rechter te krijgen. De kans is klein dat de zaak aan dezelfde rechter wordt toebedeeld. Dat zou in strijd zijn met de Code zaakstoedeling. De rechter moet dan zelf in de spiegel gaan kijken. Dit is meer een moreel appel.
9. De Rotterdamse wrakingskamer heeft nooit een verzoek van verzoeker gehonoreerd, hetgeen statistisch gezien zeer onwaarschijnlijk is, omdat verzoeker in de afgelopen 10 jaar herhaaldelijk bij het Hof Den Haag met succes rechters heeft gewraakt. Er zijn daarnaast ook zaken verwezen naar de Rechtbank Den Haag.
10. De laatste zin van alinea vier van de brief van de rechter van 15 juni 2021 is niet helemaal goed geformuleerd. We hebben juist de Code zaakstoedeling en de rechter maakt er de Code zaakstoeëigening van.
11. Het is flauw en kinderachtig om verzoeker grammaticaal te verbeteren.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. In procedures waarin procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht is, is ondertekening van het schriftelijke wrakingsverzoek door een advocaat verplicht. Het wrakingsverzoek is niet (mede) ondertekend door een advocaat. De advocaat heeft zich zelfs onttrokken. Daarnaast is het wrakingsverzoek niet tijdig ingediend.
Ten aanzien van de inhoudelijke gronden heeft de rechter verzocht het verzoek af te wijzen. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die een grond tot wraking kan opleveren.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
De wrakingskamer dient te beoordelen of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Een verzoek tot wraking dient te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die tot wraking aanleiding geven aan de verzoeker bekend zijn. Daarbij is een korte tijd voor beraad acceptabel, maar in dit geval is die termijn overschreden. De rechter heeft immers bij brief van 15 juni 2021 al aan verzoeker bericht dat hij zich niet zal verschonen en het verzoekschrift van verzoeker zal gaan behandelen, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 22 juni 2021.
Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer toegelicht dat het eerder indienen van het wrakingsverzoek praktisch niet mogelijk was, omdat de rechter tot op het laatst zich had kunnen verschonen en ook tot aan de zitting er nog een andere rechter kan komen. De wrakingskamer is van oordeel dat deze argumenten van verzoeker niet opgaan. De kans dat (vanwege onvoorziene omstandigheden, zoals vermeld in de oproepingsbrieven) de zaak door een andere rechter wordt behandeld, betekent niet dat het voor verzoeker niet mogelijk was geweest om zijn wrakingsverzoek tegen deze rechter eerder in te dienen. Nu de rechter juist uitdrukkelijk bij brief van 15 juni 2021 heeft aangegeven dat de zaak niet door een andere rechter wordt behandeld, had van verzoeker mogen worden verwacht dat hij op dat moment, dan wel kort daarna het verzoek tot wraking zou doen. Ook van dat laatste is geen sprake bij indiening op 22 juni 2021.
3.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek. De vraag of dit wrakingsverzoek al dan niet door een advocaat (mede) moet worden ondertekend, behoeft daarmee in het kader van deze procedure niet meer te worden beantwoord, omdat dit niet tot een ander oordeel zal leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. M. van Kuilenburg.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. K.J. Bezuijen en mr. A.M.H. Geerars, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door
mr. K.J. Bezuijen in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-