ECLI:NL:RBROT:2021:7343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
C/10/590169 / HA ZA 20-88
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de overdracht van octrooirechten en vergoedingen tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [naam eiser], en zijn werkgever, Mourik International B.V., over de overdracht van octrooirechten op twee uitvindingen en de bijbehorende vergoedingen. De werknemer heeft in zijn functie als projectleider bij Mourik twee uitvindingen gedaan, waarvoor hij octrooirechten heeft overgedragen aan zijn werkgever. De werknemer stelt dat de vergoedingen die hij heeft ontvangen voor deze overdrachten niet in verhouding staan tot de waarde van de uitvindingen en vordert onder andere de vernietiging van de overdracht van de octrooirechten en aanvullende vergoedingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer tijdens zijn dienstverband bij Mourik de uitvindingen heeft gedaan en dat de arbeidsovereenkomst bepalingen bevatte die de rechten op intellectueel eigendom aan de werkgever toekennen. De werknemer heeft echter betoogd dat de overdracht van de octrooirechten onder druk van omstandigheden heeft plaatsgevonden en dat hij recht heeft op een billijke vergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werknemer niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de overeengekomen vergoedingen redelijk zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van de werknemer afgewezen en geoordeeld dat de Innovatieovereenkomst tussen partijen nog steeds van kracht is, maar dat de werknemer niet verplicht is om bij te dragen aan de ontwikkelingskosten van de Tweede Uitvinding. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590169 / HA ZA 20-88
Vonnis van 14 juli 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. Th.C.J.A. van Engelen te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOURIK INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Mourik genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 januari 2020, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens wijziging van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de oproepingsbrieven van de rechtbank van 20 november 2020, 15 december 2020 en 5 januari 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties 4 tot en met 12 van [naam eiser];
  • de spreekaantekeningen van [naam eiser];
  • de spreekaantekeningen van Mourik;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 14 januari 2021 (via beeld- en geluidverbinding);
  • de akte houdende wijziging van eis van [naam eiser];
  • de antwoordakte van Mourik.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Mourik is een internationaal opererende onderneming, die onder meer diensten levert aan de petrochemische industrie. Een onderdeel van die diensten betreft de zogenaamde “catalyst handling”: het ontladen en beladen van reactoren.
2.2.
[naam eiser] is op 1 oktober 2010 bij Mourik in dienst getreden in de functie van projectleider tegen een salaris van € 4.350,00 bruto per vier weken. In artikel 19 van de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald:
“De werknemer stemt ermee in dat alle tijdens deze overeenkomst ontstane rechten op producten, methoden, systemen of welk ander intellectueel eigendom ook, volledig en onvoorwaardelijk toekomen aan de werkgever. Voor zover nodig en mogelijk draagt de werknemer deze rechten hierbij over aan de werkgever. Voor zover dit niet mogelijk is verplicht de werknemer zich deze op eerste verzoek van de werkgever over te dragen.”
2.3.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen, die aanvankelijk voor de duur van één jaar is aangegaan, is per 3 oktober 2011 voor onbepaalde tijd verlengd. In de - door [naam eiser] voor akkoord ondertekende - bevestigingsbrief ter zake van Mourik van 30 augustus 2011 staat onder meer het volgende:
“(…) Voor het overige blijven uw arbeidsvoorwaarden ongewijzigd. (…)”
2.4.
Tijdens het eerste jaar van zijn dienstverband heeft [naam eiser] een uitvinding gedaan. Deze uitvinding betrof een systeem voor het beladen van katalytisch materiaal in een buisvormige reactor (“Catalyst Loading Tool” en “Particulate Material Loading Device”, hierna gezamenlijk aangeduid als “de Eerste Uitvinding”). Voor de Eerste Uitvinding is aan [naam eiser] door Mourik de “Innovation Award 2012” toegekend, waaraan een geldbedrag was verbonden van € 1.000,00.
2.5.
Mourik heeft voor de Eerste Uitvinding twee Nederlandse octrooiaanvragen ingediend op 23 april 2012 en daarna ook internationale octrooiaanvragen. Op basis van de Nederlandse octrooiaanvragen zijn aan Mourik op 25 maart 2014 octrooirechten verleend (hierna: “de Eerste Octrooien”).
2.6.
Bij akten van 23 april 2012 heeft [naam eiser] de octrooirechten op de Eerste Uitvinding overgedragen aan Mourik. Voor die overdracht heeft [naam eiser] een vergoeding van in totaal € 25.000,00 ontvangen van Mourik.
2.7.
In of omstreeks 2015 heeft [naam eiser] een tweede uitvinding gedaan, te weten een werkwijze en een installatie voor het verwijderen van katalytisch materiaal uit een buisvormige reactor (“Catalyst Unloading of Tubular Reactors”, hierna aangeduid als: “de Tweede Uitvinding”.
2.8.
Ter zake van de Tweede Uitvinding hebben partijen op 24 augustus 2015 een “overeenkomst voor de ontwikkeling van een apparaat tbv het ontladen van catalyst in buizenreactoren” gesloten (hierna: de Innovatieovereenkomst). In de Innovatieovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“(…)In aanmerking nemende dat:
  • Werkgever een onderneming is, welke diensten verleent aan olieraffinaderijen, chemische-, petrochemische- en andere industrieën alsmede overheidsinstellingen. Werkgever diverse werkwijzen, methodieken, werktuigen, hulpmiddelen heeft ontwikkeld ten behoeve van haar dienstverlening.
  • Werknemer heeft een idee voor een machine en een methode waarmee potentieel sneller beter en goedkoper catalyst ontladen kan worden uit reactorpijpen (het “Idee”).
  • Werkgever deze methode graag verder wil ontwikkelen met Werknemer e.e.a. goed aansluitend op de door Werkgever ontwikkelde werkwijzen, methodieken, werktuigen en hulpmiddelen of ter vervanging daarvan.
Derhalve komen partijen het volgende overeen:
Artikel 1. Doel van de samenwerking
1.1
Doel van de samenwerking is:
Het ontwikkelen, produceren en op de markt brengen van het Idee, een machine en of methode waarmee potentieel sneller, beter en goedkoper catalyst ontladen kan worden uit reactorpijpen (het “Project”);
1.2
Voor het Project kan door Werkgever een octrooiaanvraag worden ingediend,
waarbij Werknemer alle benodigde ondersteuning biedt. Werkgever zal eigenaar zijn op eventueel ontstane rechten van intellectuele eigendom, waaronder een eventueel octrooi en aanvullend octrooi op verdere ontwikkeling. Werknemer draagt hierbij alle rechten van intellectuele eigendom welke gerelateerd zijn aan het Project over aan Werkgever.
1.3
Werknemer en Werkgever hebben afgesproken dat een volgende Overeenkomst
inzake een bijzondere beloning voor een Idee niet meer gewenst is en dat Werknemer elk ander Idee dan waar deze Overeenkomst betrekking op heeft, integraal onderdeel is van zijn arbeidscontract en de daarin genoemde vergoeding.
Werknemer zal elk volgend Idee aanwenden voor de Werkgever.
Artikel 2.Afspraken samenwerking
2.1
Werkgever en Werknemer komen overeen dat zij met vereende kracht samen
zullen werken, teneinde het Project te behalen. Gedurende de samenwerking zullen diverse projectfasen doorlopen worden. Partijen zullen per projectfase overeenstemming bereiken ten minste omtrent: de verdeling van kosten, budget voor de betreffende fase, beslissingsmomenten en de daarbij te hanteren normen. Zij zullen daarbij tenminste het inBijlage 1gehanteerde schema hanteren.
Fase 1 (ontwikkelingsfase)
De partijen zullen het Project verder ontwikkelen, testen en onderzoeken. Tijdens
deze fase zal door partijen een prototype machine worden gemaakt. De resultaten
die in deze fase behaald worden bepalen mede de overgang naar de tweede fase,
de Commerciële fase (F2).
Fase 2 (commerciële fase)
Tijdens de Commerciële fase zullen partijen gezamenlijk een overzicht maken van
de markt en daarbij een inschatting maken van het marktpotentieel van de
technologie.
Fase 3 (Operationele fase)
Tijdens de Operationele fase (F3) zal Werknemer de Werkgever assisteren in het
vergaren van opdrachten met betrekking tot de ontwikkelde technologie. De
hierboven beschreven fasen kunnen elkaar niet overlappen.
2.2
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Werkgever zal Werknemer de
machine of een afgeleide daarvan niet mogen (laten) produceren voor of door een
derde.
2.3
Werknemer zal het commercialiseren van de nieuwe technologie begeleiden,
waarbij Werknemer actief klanten gaat werven voor de nieuw ontwikkelde
machine / methode. Daarnaast zal Werknemer blijvend actief adviezen geven
over het verbeteren van de ontlaadmethode, teneinde de levensduur van de
ontlaadmethode zo lang mogelijk te maken.
Artikel 3. Exclusiviteit
3.1
Werknemer verklaart en garandeert dat hij geen gesprekken heeft gevoerd of zal
voeren met derden met betrekking tot het Project, de machine en of methode en de ontwikkeling hiervan.
3.2
Werknemer en werkgever zullen exclusief samenwerken om te komen tot de
gestelde en de nog overeen te komen doelen.
3.3
Als de arbeidsovereenkomst op initiatief van werkgever dan wel werknemer
ontbonden wordt blijven de overeenkomst en vergoeding van kracht maar vervalt
de maximale vergoeding uit artikel 4.1 en wordt de maximale vergoeding Eur
100.000 per jaar.
3.4
In geval van tussentijdse beëindiging van het contract, is Werknemer verplicht,
om welke reden dan ook, alle in haar bezit zijnde en op de opdracht betrekking
hebbende bescheiden bij Werkgever in te leveren. Rechten van intellectuele eigendom van Werknemer zijn slechts overdraagbaar op Werkgever.
3.5
Het is aan Mourik, als eigenaar en patent houder, of Mourik deze technologie ter
beschikking stelt aan derden en tegen welke condities, al of niet in licentie, en
tegen welke tarieven. Het aantallen pijpjes die ontladen worden mogen wel
meetellen in de vergoeding die (ex)werknemer krijgt, m.a.w. Euro 0,45 per pijpje.
Dus of Mourik zelf of een andere partij het werk uitvoert maakt voor de
vergoeding van (ex) werknemer niet uit, Mourik maakt de afspraken met derde
partij en geeft (ex) werknemer hier inzage in ten einde te uit te betalen
vergoeding te kunnen controleren.
Artikel 4. Compensatie
4.1
Partijen komen overeen dat Werknemer een bijzondere beloning krijgt voor
iedere reactorpijp die daadwerkelijk via de nieuwe ontladingsmethode wordt
ontladen. Voor pijpen die ontladen zijn middels de ontwikkelde machine en of
methode, ontvangt Werknemer een bruto compensatie van € 0,45 (zegge:
vijfenveertig eurocent) per reactorpijp. De verplichting van Werkgever om deze
vergoeding te betalen aan Werknemer zal slechts bestaan voor zover de machine
en methode geen inbreuk maakt op (intellectuele) eigendomsrechten van derden.
De maximaal jaarlijks uit te keren compensatie aan Werknemer, is vastgesteld op
€ 45.000 (zegge: vijfenveertig duizend euro).
Artikel 5. Beëindiging
Geen van de partijen mag schadelijke gedragingen vertonen t.a.v. de
ontwikkeling van het idee. Indien volgens 1 van de partijen deze situatie ontstaat
dan wordt dit formeel besproken tussen Werknemer en Werkgever en schriftelijk
vastgelegd, inclusief acties en timing om gedrag te verbeteren tot goedkeuring
van de andere partij. Indien Werknemer en Werkgever niet tot overeenstemming
komen, dan zal dit geëscaleerd worden naar Mourik Raad van Bestuur met als
doel gezamenlijk een oplossing te vinden. Indien dit niet leidt tot succes, dan zal
een formeel Mediation proces worden opgestart.
Indien Werkgever of Werknemer besluit niet door te gaan met de ontwikkeling
van het idee, dan gaan Partijen dit bespreken en de afspraken vastleggen in een
vaststellingsovereenkomst met o.a. de volgende items daarin opgenomen:
- Afrekening mbt de investeringen die tot dan toe zijn gemaakt.
- Geheimhouding
- Patent
- Etc, (…)”
2.9.
In bijlage 1 bij de Innovatieovereenkomst (zoals genoemd in artikel 2.1) is het volgende opgenomen:
2.10.
Op 8 juli 2016 heeft Mourik voor de Tweede Uitvinding een Nederlandse octrooiaanvraag ingediend, op basis waarvan op 24 januari 2018 een octrooirecht aan Mourik is verleend (hierna: “het Tweede Octrooi”). Ter zake van de Tweede Uitvinding is door Mourik ook een internationale octrooiaanvraag ingediend.
2.11.
Op 7 september 2017 zijn partijen aanpassing van de Innovatieovereenkomst overeengekomen conform “Addendum 1”. Daarin is bepaald dat de maximale jaarvergoeding van [naam eiser] als bedoeld in artikel 4.1 van de Innovatieovereenkomst wordt verhoogd van € 45.000,00 naar € 71.500,00 en dat aan hem een minimale vergoeding van € 11.500,00 per jaar toekomt.
2.12.
Bij brief van 3 februari 2019 heeft [naam eiser] de arbeidsovereenkomst met Mourik opgezegd. Partijen zijn als einddatum van de arbeidsovereenkomst 30 april 2019 overeengekomen. Nadat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd, is [naam eiser] elders in dienst getreden.
2.13.
De functie en beloning van [naam eiser] zijn gedurende het bestaan van de arbeidsovereenkomst meerdere malen aangepast. Ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vervulde [naam eiser] de functie van Global Manager Tubular and Innovation tegen een salaris van € 8.747,00 bruto per vier weken exclusief emolumenten. Aan [naam eiser] zijn tijdens de arbeidsovereenkomst meerdere bonussen verstrekt.
2.14.
In de op 6 maart 2019 door (de advocaat van) Mourik aan [naam eiser] verzonden brief staat onder meer het volgende:
“(…) Volgens art. 3.3. van de Overeenkomst zal de overeenkomst van kracht blijven als de arbeidsovereenkomst op initiatief van werkgever dan wel werknemer ontbonden wordt. Dat betekent dat u na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gebonden blijft aan de navolgende verbintenissen uit de Overeenkomst:
  • Art. 1.3, laatste zin: “Werknemer zal elk volgend Idee aanwenden voor de Werkgever.”
  • Art. 2.1, eerste zin: “Werkgever en Werknemer komen overeen dat zij met vereende kracht samen zullen werken, teneinde het Project te behalen.”
In Bijlage 1 wordt in dit verband opgemerkt: “Partijen ontwikkelen de methode/machine teneinde te komen tot een operationeel/functioneel prototype. Partijen stellen vast aan welke normen een methode/machine dient te voldoen. Hierbij wordt mede gelet op normen die gelden bij potentiële klanten en normen die in de branche gebruikelijk zijn.”
Hieruit blijkt dat u actief met Mourik samen moet blijven werken om het Project te behalen. Dat betekent dat u beschikbaar dient te zijn om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren die nodig zijn om het Project te kunnen behalen en beschikbaar dient te zijn voor overleg.
  • Art. 2.1, derde zin: “Partijen zullen per projectfase overeenstemming bereiken ten minste omtrent: de verdeling van kosten, budget voor de betreffende fase, beslissingsmomenten en de daarbij te hanteren normen. Zij zullen daarbij ten minste het in Bijlage 1 gehanteerde schema hanteren.” In dit verband wordt verwezen naar Fasen 1, 2 en 3 zoals in de Overeenkomst omschreven. Uit fase 3 blijkt dat u Mourik dient te assisteren in het vergaren van opdrachten met betrekking tot de ontwikkelde technologie.
  • Art. 2.3: “Werknemer zal het commercialiseren van de nieuwe technologie begeleiden, waarbij Werknemer actief klanten gaat werven voor de nieuw ontwikkelde machine/methode. Daarnaast zal Werknemer blijvend actief adviezen geven over het verbeteren van de ontlaadmethode, teneinde de levensduur van de ontlaadmethode zo lang mogelijk te maken.”
Deze verbintenissen dienen onverkort nagekomen te worden. Mourik zal daarop toezien. Uw nieuwe betrekking zal daar niet aan in de weg kunnen staan, omdat u anders te kort zult schieten in de nakoming van deze verbintenissen. (…)”
2.15.
Bij verzoekschrift van 17 mei 2019 heeft [naam eiser] onder meer verzocht het ontslag te vernietigen en Mourik te verplichten hem toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden.
2.16.
Op 29 mei 2019 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan hebben zij bij e-mails van 5 juni 2019 onder meer het volgende geschreven:
- [naam eiser] aan Mourik (bij e-mail van 16:05 uur):
“(…) Ik heb toen samengevat dat als ik als werknemer terugkom, ik EUR 750.000 moet betalen aan ontwikkelingskosten. Hierop antwoordde [naam 1] bevestigend en [naam 2] gaf aan: de insteek is de helft. Ik heb gezegd dat er nog nooit over de kosten is gesproken. [naam 1] bevestigde dit met ‘Nee, precies’, maar daar is nooit een goed moment voor. Op mijn vraag waarom dit nu pas voor het eerst werd besproken, nadat fase 1 en 2 al zijn verstreken en we al in fase 3 zijn, gaf [naam 1] geen antwoord. (…) Jullie brengen het uitrollen van het project in de commerciële fase schade toe als ik mee moet betalen aan de ontwikkeling of zelf mijn reis-en verblijfkosten naar Keulen, Qatar en Maleisië moet betalen om de testen bij de klanten, die het apparaat nog niet in werking hebben gezien, bij te wonen. Dat is nooit besproken of afgesproken, is nooit de insteek geweest en daar is nooit naar gehandeld. De bijlage bij de innovatieovereenkomst verwoordt dat Mourik de kosten draagt of dat de kosten worden gedragen conform een door Mourik vastgesteld budget. In beide gevallen betekent dit dat Mourik de kosten draagt. In de praktijk heeft Mourik de afgelopen jaren ook altijd de kosten gedragen. Daar komt bij dat de innovatieovereenkomst is opgesteld om mij te belonen voor mijn uitvinding; mijn tweede gepatenteerde uitvinding . Ik bracht het idee in en Mourik draagt de kosten. Een verdeling van de kosten anders dan 100% Mourik en 0% voor mij, is nooit aan de orde geweest omdat het nooit de bedoeling is geweest. Wanneer de innovatieovereenkomst tussen werkgever en werknemer zou worden uitgelegd op de wijze die jullie voorstaan, zou de overeenkomst die altijd is bedoeld als een beloning, een strop om mijn nek worden. (…)”
- Mourik aan [naam eiser] (bij e-mail van 17:38 uur):
“(…) Wel blijven wij in ieder geval op ons standpunt staan dat wij niet jouw reis- en verblijfkosten zullen betalen. Mourik zal ook voor deze testen het merendeel van de kosten (wederom) voorfinancieren, waarbij wij van mening blijven dat de volledige testkosten in principe op een fiftyfifty basis verdeeld moeten worden. Jouw eigen reis- en verblijfkosten zijn slechts een fractie van de totale kosten en zullen dan ook simpelweg door jou gedragen moeten worden (als marginaal voorschot op de finale berekeningen van de door Mourik voorgefinancierde kosten). Verbintenissen uit de innovatieovereenkomst dienen nagekomen te worden. Je weigering om te komen tot een verdeling van kosten kunnen wij in dit kader dan ook niet plaatsen. Zoals gezegd, wij betreuren het dat je niet bij de test in Keulen aanwezig was en vertrouwen erop dat je bij de aankomende tests wel aanwezig zal zijn. (…)”
2.17.
Op 5 juni 2019 heeft (de advocaat van) [naam eiser] met betrekking tot de Eerste Uitvinding onder meer het volgende aan Mourik geschreven:
“(…) In zijn algemeenheid geldt dat een uitvinder een redelijke vergoeding kan toekomen ten aanzien van in dienstverband gedane uitvindingen. In de Rijksoctrooiwet is dit geregeld in artikel 12 dat bepaalt dat degene die krachtens dat artikel aanspraak op een octrooi toekomt onder omstandigheden een billijk bedrag dient toe te kennen aan de uitvinder voor het gemis aan octrooi. Een dergelijke vergoeding zou ook voor andere jurisdicties kunnen gelden.
[naam eiser] behoudt zich hierbij uitdrukkelijk het recht voor om een dergelijke billijke vergoeding te vorderen met betrekking tot de door hem uitgevonden Particulate Material Loading Device en Catalyst Loading Tool (…)”
2.18.
In de e-mail van (de advocaat van) Mourik aan (de advocaat van) [naam eiser] van 23 juli 2019 staat onder meer het volgende:
“(…) Cliënte hecht eraan dat beide partijen de afspraken zoals die in de innovatieovereenkomst vastliggen, nauwgezet nakomen. Bestudering van die innovatieovereenkomst leidt tot de conclusie dat partijen op een aantal punten nog invulling dienen te geven aan de gemaakte afspraken en/of dat de afspraken tot nog toe onvoldoende zijn gedocumenteerd.
In bijlage 1 bij de innovatieovereenkomst is een onderscheid gemaakt in fasen en geldt voor elke fase - na fase 1.2 - dat slechts wordt gewerkt overeenkomstig een door Mourik vastgesteld budget. De status van het project is thans, dat op locatie een aantal prototypes wordt getest. De testlocaties bevinden zich bij opdrachtgevers van Mourik. Terugverwijzend naar de bijlage 1 bij de innovatieovereenkomst, betekent dit dat partijen inmiddels zijn beland in fase 1.6., waarbij nadrukkelijk wordt opgemerkt dat fasen kunnen overlappen (en dit dus niet betekent dat eerdere fasen volledig zijn afgerond).
Nadrukkelijk is in de innovatieovereenkomst (art 2.1) opgenomen dat partijen per projectfase overeenstemming dienen te bereiken, ten minste omtrent: de verdeling van de kosten, het budget voor de betreffende fase, beslissingsmomenten en de daarbij te hanteren normen.
De enige budgetaanvraag die tot nu toe Mourik heeft bereikt is de aanvraag van uw cliënt van november 2015 voor een totaal bedrag van EUR 81.500,-- (exclusief BTW). Deze aanvraag is goedgekeurd en de kosten zijn ook besteed. Deze aanvraag behoort bij fase 1.2 volgens het overzicht van bijlage 1.
Voor het overige en voor de overige onderdelen, is (nog) geen budget vastgesteld. Mourik heeft echter wel geconstateerd dat door of onder verantwoordelijkheid van uw cliënt, opdrachten aan derden zijn gegeven, dat derden die opdrachten hebben uitgevoerd en daarvoor hebben gefactureerd en dat de afdeling van uw cliënt die facturen ter betaling heeft aangeboden. De facturen zijn ook aan deze derden betaald.
De vaststelling is echter dat deze betalingen hebben plaatsgevonden zonder dat er een budget is goedgekeurd of vastgesteld. Cliënte is niet bekend met een deugdelijke onderbouwing of een vastgesteld hetzij aangevraagd budget. Mocht uw cliënt alsnog over stukken beschikken waaruit blijkt dat budgetaanvragen zijn gedaan en deze in overleg met de directie en in overeenstemming met de innovatieovereenkomst zijn afgesproken, dan ontvang ik die graag alsnog.
Volgens de administratie van cliënte is er ongeveer EUR 1,7 miljoen inmiddels aan het project uitgegeven. Het project zelf is niet verder dan fase 1.5/1.6 volgens bijlage 1 bij de
innovatieovereenkomst. Opbrengsten zijn nog niet gegenereerd zodat ook geen vergoeding aan uw cliënt op grond van de innovatieovereenkomst per pijp toekomt.
Voorstel
Gelet op het vorenstaande, het ontbreken van een goedgekeurd budget, de inmiddels gedane
uitgaven en de stand van het project, doet cliënte met het oog op artikel 2.1 van de
innovatieovereenkomst het volgende voorstel.
1.
Mourik ontvangt gaarne van uw cliënt een voorstel voor de budgetten voor de
respectieve punten van bijlage 1 sub 1.3 tot en met 1.7. Gaarne ontvang ik de
budgetten gelet op de stand van het project binnen 21 dagen na heden.
2.
Gelet op de uitgaven die reeds zijn gedaan en die door Mourik kennelijk alle zijn
voorgeschoten, terwijl uw cliënt geen enkele financiële bijdrage heeft geleverd,
dienen de reeds gedane uitgaven, alsmede de geprognotiseerde en binnenkort
gebudgetteerde uitgaven, eerst te worden terugverdiend alvorens aan een van de
partijen een vergoeding wordt uitbetaald op grond van de innovatieovereenkomst.
3.
Vervolgens, als alle kosten zijn terugverdiend en het project inmiddels opbrengst
genereert, dient een verdeling van de kosten vanaf dat moment of een nader over
een te komen tijdstip te worden overeengekomen. Mourik stelt voor om nadat de
initiële kosten zijn terugverdiend, een kostenverdeling van 50/50 te hanteren. De
kostenbijdrage van uw cliënt kan dan worden verrekend met de opbrengst per pijp
overeenkomstig de in de innovatieovereenkomst overeengekomen aan uw cliënt
toekomende vergoeding.
4.
Voor wat betreft de beslissingsmomenten over de volgende fase en de te hanteren
normen zal cliënte, nadat de tests succesvol zijn afgerond, een voorstel doen aan uw
cliënt voor de volgende fase: dat is dan fase 1.7. (…)”
2.19.
De kantonrechter heeft het hiervoor onder 2.15 bedoelde verzoek van [naam eiser] (tot vernietiging van het ontslag) bij beschikking van 5 augustus 2019 afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter de connexe vordering van Mourik tot betaling van het restant (van € 7.417,36) van een aan [naam eiser] verstrekte lening (van aanvankelijk € 40.000,00) toegewezen.
2.20.
Bij e-mail van 19 augustus 2019 heeft (de advocaat van) [naam eiser] onder meer het volgende geschreven aan (de advocaat van) Mourik:
“(…) Ik constateer wederom dat uw cliënte in verzuim is met de nakoming van haar contractuele verplichtingen uit hoofde van de Innovatieovereenkomst. Dat betreft niet alleen (a) het voor rekening van cliënte brengen van (i) gedane investeringen en (ii) door mijn cliënte nog te maken reis- en verblijfkosten, maar ook (b) de verplichting tot overleg c.q. mediation conform het in de overeenkomst bepaalde.
Ter vermijding van misverstand - en voor zover nodig - stel ik uw cliënte hierbij namens mijn cliënt uitdrukkelijk in gebreke ter zake van de nakoming van het in de Innovatieovereenkomst bepaalde op bovenbedoelde punten. Indien uw cliënte niet uiterlijk vrijdag aanstaande schriftelijk bevestigt dat zij alsnog haar bovenbedoelde verplichtingen geheel en volledig zal nakomen is uw cliënte nog steeds in verzuim en wordt de Innovatieovereenkomst door mijn cliënt ontbonden. Dat brengt onder meer met zich dat het octrooi dan aan mijn cliënt dient te worden overgedragen en dat uw cliënte niet langer gerechtigd is de ontladingsmethode toe te passen en te exploiteren, tenzij alsnog overeenstemming mocht worden bereikt over een licentie op nader overeen te komen voorwaarden. (…)”
2.21.
Nadat (de advocaat van) Mourik op 21 augustus 2019 op de hiervoor onder 2.20 bedoelde e-mail heeft gereageerd en haar eerdere standpunt heeft gehandhaafd, heeft (de advocaat van) [naam eiser] op 22 augustus 2019 onder meer het volgende geschreven:
“(…) Op alle bovenstaande punten handelt Mourik dus in strijd met de overeenkomst en het is duidelijk dat Mourik op deze punten in verzuim is en zal blijven ter zake van de nakoming van Mourik’s contractuele verplichtingen uit de overeenkomst.
Zoals aangegeven is dit voor mijn cliënt dan reden om de overeenkomst te ontbinden (…).”
2.22.
Tussen partijen hebben vervolgens gesprekken plaatsgevonden, die niet tot nadere overeenstemming hebben geleid. Op 13 december 2019 heeft (de advocaat van) Mourik in een e-mail aan [naam eiser] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Cliënte heeft eerder een voorstel gedaan voor verdeling van de kosten en de opbrengsten, waartoe ik verwijs naar mijn mail van 23 juli 2019. U of uw advocaat hebben dat voorstel afgewezen. Er is geen nieuw voorstel gevolgd van uw kant en besprekingen tot nu toe, laatstelijk in oktober/november 2019, hebben niet geleid tot voorstellen of andersluidende afspraken. Cliënte is bereid om het voorstel zoals het is gedaan in mijn mail van 23 juli 2019 nog eens te herhalen. (…)
Indien een partij zijn afspraken uit een overeenkomst niet nakomt, betekent dit dat de andere partij zijn verplichtingen uit die overeenkomst kan opschorten. In dit verband bericht Mourik u dat aangezien u niet meewerkt overeenkomstig artikel 2.1 tot vaststelling van een aantal zaken die noodzakelijk zijn, dat zij elke betalingsverplichting uit de innovatieovereenkomst aan uzelf, hierbij opschort totdat u uw verplichtingen uit de innovatieovereenkomst bent nagekomen. (…)”
2.23.
Bij e-mail van 16 december 2019 heeft (de advocaat van) [naam eiser] ten slotte het volgende geschreven aan (de advocaat van) Mourik:
“(…) Ter vermijding van misverstand merk ik op dat cliënt de Innovatieovereenkomst heeft ontbonden met mijn e-mail aan u van 22 augustus 2019. Indien en voor zover daar misverstand over zou hebben kunnen bestaan, merk ik verder op dat de Innovatieovereenkomst in ieder geval bij wege van deze e-mail wordt ontbonden. (…)”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiser] heeft, na wijziging van eis, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ter zake van de Innovatieovereenkomst:primair te verklaren voor recht dat de Innovatieovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden per 22 augustus 2019, dan wel per 16 december 2019, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, dan wel, subsidiair, de ontbinding van de Innovatieovereenkomst uit te spreken;
ter zake van het Tweede Octrooi:te verklaren voor recht dat het Tweede Octrooi, voor alle landen waarvoor aangevraagd of verleend, inclusief alle afsplitsingen daarvan of anderszins op de betreffende de Tweede Uitvinding betrekking hebbende octrooien of octrooiaanvragen, aan [naam eiser] dienen toe te behoren en Mourik te bevelen binnen dertig dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans zo snel als redelijkerwijs mogelijk, het Tweede Octrooi, voor alle landen waarvoor verleend of aangevraagd, over te dragen aan [naam eiser] c.q. op naam van [naam eiser] te (doen) stellen, met bepaling dat de kosten daarvan, waaronder met name ook de daarop betrekking hebbende overheidstaksen en -vergoedingen in de betreffende landen bij de betreffende instanties, door Mourik zullen worden gedragen en door Mourik zo snel als redelijkerwijs mogelijk aan de betreffende instanties betaald dienen te worden, althans een zodanige verklaring voor recht en een zodanig bevel als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, en Mourik te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat Mourik het hiervoor bedoelde bevel geheel of gedeeltelijk overtreedt, althans een zodanige dwangsom te verbeuren onder zodanige condities als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
ter zake van de Eerste Uitvinding:
a) primair de overdracht van de rechten op de Eerste Uitvinding en de Eerste Octrooien te vernietigen c.q. te ontbinden en te verklaren voor recht dat de Eerste Octrooien, voor alle landen waarvoor aangevraagd of verleend, inclusief alle afsplitsingen daarvan of anderszins op de betreffende de Eerste Uitvinding betrekking hebbende octrooien of octrooiaanvragen, aan [naam eiser] dienen toe te behoren en Mourik te bevelen binnen dertig dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans zo snel als redelijkerwijs mogelijk, de Eerste Octrooien, voor alle landen waarvoor verleend of aangevraagd, over te dragen aan [naam eiser] c.q. op naam van [naam eiser] te (doen) stellen, met bepaling dat de kosten daarvan, waaronder met name ook de daarop betrekking hebbende overheidstaksen en -vergoedingen in de betreffende landen bij de betreffende instanties, door Mourik zullen worden gedragen en door Mourik zo snel als redelijkerwijs mogelijk aan de betreffende instanties betaald dienen te worden, althans een zodanige verklaring voor recht en een zodanig bevel als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, en Mourik te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat Mourik het hiervoor bedoelde bevel geheel of gedeeltelijk overtreedt, althans een zodanige dwangsom te verbeuren onder zodanige condities als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
b) subsidiair te verklaren voor recht dat [naam eiser] recht heeft op een aanvullende vergoeding ter zake van de exploitatie door Mourik van de Eerste Uitvinding en de Eerste Octrooien;
ter zake van schadevergoeding etc.:te verklaren voor recht dat iedere toepassing of exploitatie van zowel de Eerste Uitvinding als de Tweede Uitvinding, waar ook ter wereld, onrechtmatig is tegenover [naam eiser] en dat Mourik gehouden is de schade die [naam eiser] dientengevolge heeft geleden en zal lijden te vergoeden en/of de daarmee door Mourik genoten winst aan [naam eiser] af te dragen, naar keuze van [naam eiser] en nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans een zodanige verklaring voor recht als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
ter zake van opgave:Mourik te bevelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis schriftelijk opgave te doen van ieder door (i) Mourik, (ii) door enige tot het concern van Mourik behorende onderneming, dan wel (iii) enige derde met goedvinden c.a. betrokkenheid van Mourik:
a) met behulp van de Eerste Uitvinding geladen pijpje en/of met behulp van de Tweede Uitvinding ontladen pijpje, waar ook ter wereld, onder vermelding van de betreffende verkoopprijzen (excl. btw) en de namen en adressen van professionele afnemers en de aantallen per professionele afnemer, vergezeld van alle relevante onderliggende documenten (facturen, orders en orderbevestigingen);
b) gemaakte brutowinst betreffende de toepassing, waar ook ter wereld, van de Eerste Uitvinding en/of de Tweede Uitvinding onder vermelding van de betreffende verkoop- en inkoopprijzen en andere directe kosten, vergezeld van alle relevante onderliggende documenten (facturen, paklijsten, vrachtbrieven, orders, orderbevestigingen, financiële administratie en andere bewijsstukken);
c) alsmede Mourik te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat Mourik een van de hiervoor bedoelde bevelen geheel of gedeeltelijk overtreedt,
althans een zodanig bevel onder verbeurte van een zodanige dwangsom te verbeuren onder zodanige condities als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
ter zake van voorschot schadevergoeding:Mourik te veroordelen om aan [naam eiser] bij wege van voorschot op te vergoeden volledige door [naam eiser] geleden schade c.q. af te dragen winst, dan wel billijke vergoeding wegens octrooigemis ter zake van de Eerste Uitvinding en/of de Tweede Uitvinding, een bedrag van € 0,45 per pijpje dat met behulp van de Eerste Uitvinding is geladen en € 0,45 per pijpje dat met behulp van de Tweede Uitvinding is ontladen en Mourik te veroordelen om binnen veertien dagen na de door Mourik conform het hiervoor onder E. bedoelde bevel te verstrekken informatie, het bij wege van voorschot verschuldigde bedrag te betalen, althans een zodanige veroordeling tot betaling van een voorschot als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
ter zake van verrekening:subsidiair, voor het geval dat de rechtbank mocht oordelen, dat [naam eiser] enige vergoeding aan Mourik verschuldigd zou zijn ter zake van de ontwikkeling van de Tweede Uitvinding conform de Innovatieovereenkomst, te verklaren voor recht dat [naam eiser] al hetgeen Mourik aan [naam eiser] verschuldigd is of zal zijn ter zake van de Eerste Uitvinding kan verrekenen met al hetgeen [naam eiser] verschuldigd zou kunnen zijn ter zake van de Tweede Uitvinding, althans een zodanige verklaring voor recht als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
ter zake van proceskosten:Mourik conform het bepaalde in artikel 237 Rv te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief nakosten;
I.
voorwaardelijke vordering in conventie:indien en voor zover de rechtbank mocht oordelen dat de Innovatieovereenkomst niet conform het onder A. gevorderde rechtsgeldig is ontbonden noch de ontbinding daarvan mocht uitspreken, te verklaren voor recht dat (i) Mourik niet gerechtigd is om welke kosten dan ook geheel of gedeeltelijk voor rekening van [naam eiser] te brengen, (ii) [naam eiser] volgend op de beëindiging van diens dienstverband niet langer gehouden is met Mourik samen te werken en (iii) [naam eiser] aanspraak heeft op de vergoedingen zoals in de Innovatieovereenkomst en het Addendum bepaald (bij vervulling van deze voorwaarde komt het gevorderde onder B. te vervallen).
3.2.
Mourik heeft de vorderingen in conventie gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam eiser], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en met de wettelijke rente over de (na)kosten indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening dan wel betekening van het vonnis worden voldaan.
in reconventie
3.3.
Mourik heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat (i) de Innovatieovereenkomst tussen partijen nog onverminderd van kracht is en (ii) [naam verweerder] tot nakoming van die overeenkomst gehouden is ongeacht een eventueel dienstverband van [naam verweerder] bij enige derde;
[naam verweerder] te gelasten:
- om zich binnen veertien dagen na (betekening van) het te wijzen vonnis (of
een andere in goede justitie te bepalen termijn) schriftelijk of digitaal jegens Mourik bereid te verklaren om met Mourik (verder) te onderhandelen teneinde overeenstemming te bereiken over (i) de verdeling van kosten, (ii) budgetten, (iii) beslissingsmomenten en (iv) de daarbij te hanteren normen, een en ander zoals geformuleerd en bedoeld in artikel 2.1 van de Innovatieovereenkomst; en
- om vervolgens, na het afleggen van de hiervoor bedoelde verklaring, daadwerkelijk ter invulling van artikel 2.1 van de Innovatieovereenkomst alsmede ter verdere uitvoering van de Innovatieovereenkomst met Mourik in gesprek te gaan; en
- om ter uitvoering van de Innovatieovereenkomst aanwezig te zijn bij tests bij
klanten van Mourik met toepassing van de Tweede Uitvinding, zulks onder de financiële voorwaarden zoals hierna sub c) en d) gevorderd;
zulks (telkens) op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 (of een in goede justitie te bepalen ander bedrag) voor elke dag dat [naam verweerder] met één of meer van de hiervoor gevorderde bevelen jegens Mourik nalatig blijft;
te verklaren voor recht dat [naam verweerder] gehouden zal zijn om - zolang partijen geen (andere) afspraken hebben gemaakt over de verdeling van kosten zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Innovatieovereenkomst - al zijn eigen reis-, verblijf- en andere kosten te dragen, waarmee [naam verweerder] in het kader van de uitvoering van de Innovatieovereenkomst wordt geconfronteerd (waaronder het bijwonen van tests bij klanten van Mourik);
te verklaren voor recht dat [naam verweerder] geen aanspraak kan maken op enige vergoeding op de voet van artikel 4.1 van de Innovatieovereenkomst (dus ook niet op een minimale vergoeding van € 11.500,00 exclusief btw), zolang partijen geen schriftelijke overeenstemming hebben bereikt over (i) verdeling van kosten, (ii) budgetten, (iii) beslissingsmomenten en (iv) de daarbij te hanteren normen, een en ander zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Innovatieovereenkomst;
[naam verweerder] te veroordelen in de proceskosten in reconventie, te vermeerderen met nakosten en met de wettelijke rente over de (na)kosten indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening dan wel betekening van het vonnis worden voldaan.
3.4.
[naam verweerder] heeft de vorderingen in reconventie gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Mourik, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
Eiswijziging en -vermeerdering in conventie
4.2.
[naam eiser] heeft bij conclusie van repliek in conventie zijn eis gewijzigd en bij akte na de mondelinge behandeling zijn eis vermeerderd (in die zin dat hij de voorwaardelijke vordering als hiervoor onder 3.1 sub I weergegeven heeft toegevoegd). De rechtbank staat deze eiswijziging en (voorwaardelijke) eisvermeerdering toe. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake. In dit oordeel weegt mee dat Mourik zich niet heeft verzet tegen de eiswijziging en -vermeerdering.
Inleiding
4.3.
In deze procedure liggen ter beoordeling voor de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt met betrekking tot de uitvindingen die door [naam eiser] zijn gedaan ten tijde van zijn arbeidsovereenkomst met Mourik. Die afspraken zijn vastgelegd in (i) de akten van 23 april 2012 met betrekking tot de overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding en (ii) de op 24 augustus 2015 gesloten Innovatieovereenkomst met betrekking tot de Tweede Uitvinding. Kort gezegd wil [naam eiser] van deze afspraken af, in welk kader hij vernietiging respectievelijk ontbinding van de overdrachtsakten en de Innovatieovereenkomst heeft gevorderd, waarvoor hij diverse grondslagen heeft aangevoerd. Mourik heeft die vorderingen betwist. Zij is de opvatting toegedaan dat de Innovatieovereenkomst nog van kracht is en dat partijen in dat kader nog nadere afspraken dienen te maken, in welk kader zij vorderingen in reconventie heeft ingesteld. [naam eiser] heeft die vorderingen op zijn beurt betwist.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat [naam eiser] de Eerste en de Tweede Uitvinding heeft gedaan terwijl hij in dienst was van Mourik. Wat er ook zij van de vraag of die uitvindingen thuis of op het werk zijn gedaan (over welke vraag partijen twisten), partijen zijn het erover eens dat het doen van uitvindingen niet tot de werkzaamheden van [naam eiser] behoorde. De aard van de dienstbetrekking bracht niet mee dat [naam eiser] zijn bijzondere kennis diende aan te wenden tot het doen van dergelijke uitvindingen. Conform de hoofdregel van artikel 12 lid 1 van de Rijksoctrooiwet (hierna: Row) heeft [naam eiser] daarom in beginsel aanspraak op octrooi op de uitvindingen. Partijen kunnen van deze hoofdregel afwijken en hebben dat in dit geval ook gedaan door middel van artikel 19 van de arbeidsovereenkomst, waarin - kort gezegd - is bepaald dat alle tijdens de arbeidsovereenkomst ontstane intellectuele eigendomsrechten aan Mourik toekomen. Vervolgens zijn partijen de overdrachtsakten van 23 april 2012 (met betrekking tot de Eerste Uitvinding) en de Innovatieovereenkomst (met betrekking tot de Tweede Uitvinding) overeengekomen en heeft Mourik aan [naam eiser], in ruil voor de overdracht van de octrooirechten op de uitvindingen, vergoedingen aan [naam eiser] betaald die ook door [naam eiser] zijn ontvangen. Partijen twisten over de vraag of de vergoeding met betrekking tot de Eerste Uitvinding al dan niet redelijk is en of de vergoedingen uit hoofde van de Innovatieovereenkomst al dan niet (on)voorwaardelijk verschuldigd zijn. In de Innovatieovereenkomst is de rechtbank Rotterdam bevoegd verklaard. De rechtbank volgt [naam eiser] in zijn stelling dat, nu [naam eiser] zijn vordering ook niet grondt op artikel 12 lid 6 Row, een en ander maakt dat het geschil dat voorligt geen geschil betreffende een arbeidsovereenkomst is (als bedoeld in artikel 93 sub c Rv), maar een geschil betreffende de overdracht van op de op de Eerste en Tweede Uitvinding rustende octrooirechten en de in dat kader tussen partijen overeengekomen vergoedingen. Dit brengt mee dat de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, zoals tussen partijen ook niet in geschil is.
4.5.
De rechtbank zal de geschilpunten tussen partijen met betrekking tot (a) de Eerste Uitvinding en (b) de Tweede Uitvinding hierna afzonderlijk bespreken.
Ad (a) de Eerste Uitvinding
4.6.
Met betrekking tot de Eerste Uitvinding heeft [naam eiser] de vordering als hiervoor onder 3.1 sub C weergegeven ingesteld. Deze vordering strekt, kort gezegd, primair tot vernietiging dan wel ontbinding van de overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding aan Mourik en subsidiair tot betaling van een aanvullende vergoeding aan [naam eiser].
De primaire vordering van [naam eiser]
4.7.
Aan zijn primaire vordering met betrekking tot de Eerste Uitvinding heeft [naam eiser] - samengevat - de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
  • Sprake is van misbruik van omstandigheden (als bedoeld in artikel 3:44 BW), omdat Mourik de rechten van [naam eiser] op de Eerste Uitvinding heeft verworven zonder daarvoor een redelijke en billijke vergoeding aan [naam eiser] toe te kennen. Ingevolge artikel 12 lid 6 Row komt aan een werknemer - indien de aanspraak op octrooi op grond van artikel 12 lid 1 Row aan de werkgever toekomt - dwingendrechtelijk een billijke vergoeding toe voor het gemis aan octrooi. Die norm heeft des te meer te gelden als de aanspraak op octrooi - zoals in dit geval - ingevolge artikel 12 lid 1 Row niet aan de werkgever, maar aan de werknemer toekomt. Door artikel 19 van de arbeidsovereenkomst en de overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding aan Mourik is de rechtspositie van [naam eiser] dus aanzienlijk verslechterd. Door [naam eiser] daarover niet te informeren en hem geen billijke vergoeding toe te kennen, heeft Mourik misbruik van de omstandigheden gemaakt en is de overdracht vernietigbaar. Bijzondere omstandigheden die daarbij in aanmerking moeten worden genomen zijn de afhankelijke positie van [naam eiser] ten opzichte van zijn werkgever, zijn onervarenheid met transacties als de onderhavige en de juridische implicatie en reikwijdte van artikel 19 van de arbeidsovereenkomst. Mourik was van deze omstandigheden op de hoogte of had dat moeten zijn.
  • Gelet op het voorgaande is ook sprake van dwaling (als bedoeld in artikel 6:228 BW). Bij een juiste voorstelling van zaken zou de overdracht niet onder dezelfde voorwaarden hebben plaatsgevonden. Als goed werkgever had Mourik [naam eiser] behoren in te lichten over hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten. Ook om deze reden is de overdracht dus vernietigbaar.
  • Sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW. Die onvoorziene omstandigheden zijn gelegen in het enorme commerciële succes van de Eerste Uitvinding en de grote economische voordelen daarvan voor Mourik. Gelet daarop mag ongewijzigde instandhouding van de overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet worden verwacht.
  • De overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding is nietig in verband met strijd met artikel 3:84 lid 2 BW.
  • Het voorgaande brengt mee dat Mourik onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld door onder deze omstandigheden en condities de octrooirechten op de Eerste Uitvinding te verwerven. Dit onrechtmatige handelen kan aan Mourik worden toegerekend en Mourik is gehouden de schade die [naam eiser] dientengevolge heeft geleden en lijdt te vergoeden (artikel 6:162 BW).
4.8.
Mourik heeft gemotiveerd betwist dat er grond is voor aantasting van de overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding. Daartoe heeft Mourik - verkort weergegeven - aangevoerd dat van misbruik van omstandigheden en dwaling geen sprake is, in welk kader zij zich tevens heeft beroepen op de verjaringstermijn van artikel 3:52 BW. Van onvoorziene omstandigheden, nietigheid op grond van artikel 3:84 lid 2 BW en onrechtmatig handelen is in de visie van Mourik evenmin sprake.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de primaire vordering van [naam eiser] met betrekking tot de Eerste Uitvinding dient te worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Misbruik van omstandigheden en dwaling
4.9.1.
Wat betreft het beroep van [naam eiser] op misbruik van omstandigheden en dwaling ziet de rechtbank aanleiding om eerst het verjaringsverweer van Mourik te bespreken. Indien dat verweer slaagt, strandt het beroep van [naam eiser] op de bedoelde wilsgebreken reeds daarop. Ingevolge artikel 3:52 lid 1 sub b en c BW verjaren rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling ingeval van misbruik van omstandigheden drie jaren nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en ingeval van dwaling drie jaren nadat de dwaling is ontdekt. Volgens Mourik zijn deze beide termijnen verstreken, gelet op het feit dat [naam eiser] blijkens zijn eigen stellingen op 24 augustus 2015, bij het aangaan van de Innovatieovereenkomst, een billijke vergoeding voor de Tweede Uitvinding heeft bedongen (in artikel 4.1 van die overeenkomst). Uiterlijk op dat moment heeft de vermeende “invloed” dus opgehouden te werken, respectievelijk is de dwaling ontdekt, aldus Mourik. Mourik heeft daaraan de conclusie verbonden dat de verjaringstermijn van drie jaar (uiterlijk) op dat moment is gaan lopen en dus reeds verstreken was toen [naam eiser] op 15 januari 2020 de dagvaarding uitbracht.
4.9.2.
Het verjaringsverweer van Mourik slaagt. Ter zitting heeft [naam eiser] verklaard dat hij, op het moment dat hij de Eerste Uitvinding presenteerde, er niet van op de hoogte was dat hij afspraken met Mourik had kunnen en moeten maken. Hij heeft verder verklaard dat hij dat later, bij de Tweede Uitvinding, wel wist. Daarmee is de verjaringstermijn van artikel 3:52 lid 1 sub b en c BW in elk geval gaan lopen toen de afspraken met betrekking tot de Tweede Uitvinding werden gemaakt. Dat, zoals [naam eiser] in zijn processtukken heeft betoogd, de afhankelijkheid van zijn dienstverband met Mourik ook na 24 augustus 2015 bleef bestaan, doet daar niet aan af. [naam eiser] wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de verjaringstermijn pas is gaan lopen per de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gestelde afhankelijkheid [naam eiser] ook niet heeft weerhouden van het sluiten van de Innovatieovereenkomst. Zoals blijkt uit de stukken en door [naam eiser] ook niet is betwist, was de verhouding tussen partijen ten tijde van het bestaan van de arbeidsovereenkomst zeer goed. [naam eiser] werd door Mourik gewaardeerd en goed beloond. Dit argument van [naam eiser] snijdt daarom geen hout. Datzelfde geldt voor het argument van [naam eiser] dat blijkens artikel 1.3 van de Innovatieovereenkomst voor andere en toekomstige uitvindingen wederom overdracht bij voorbaat en om niet werd bedongen, zodat van misbruik van omstandigheden en dwaling nog altijd sprake was. [naam eiser] heeft immers voor zijn Tweede Uitvinding - ook naar eigen zeggen - betere afspraken weten te bedingen, zodat van de door hem gestelde wilsgebreken - wat er ook zij van het al dan niet daadwerkelijk eventueel eerdere bestaan daarvan - vanaf dat moment in elk geval geen sprake meer was. Opgemerkt wordt in dit kader ten slotte nog dat, voor zover [naam eiser] heeft bedoeld te betogen dat de brief van zijn advocaat van 5 juni 2019 (zie hiervoor onder 2.17) als stuitingshandeling moet worden aangemerkt, ook deze brief niet binnen de termijn van drie jaar na 24 augustus 2015 (en dus te laat) is verzonden.
Onvoorziene omstandigheden
4.9.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van onvoorziene omstandigheden, die van dien aard zijn dat Mourik naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten (artikel 6:258 lid 1 BW). De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.9.4.
Dat de Eerste Uitvinding een enorm commercieel succes zou zijn en grote economische voordelen voor Mourik zou hebben, zoals door [naam eiser] aan zijn vordering op dit punt ten grondslag is gelegd, is gemotiveerd door Mourik weersproken. Hierop zal hierna onder 4.10 e.v. worden teruggekomen. Wat betreft de vordering op dit punt is de rechtbank van oordeel dat, ook indien het door [naam eiser] gestelde succes van de Eerste Uitvinding als een onvoorziene omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, daarmee nog niet valt in te zien waarom ongewijzigde instandhouding van de overdracht van het octrooirecht op de Eerste Uitvinding niet van Mourik zou mogen worden verwacht. Het had op de weg van [naam eiser] gelegen om in dat kader nadere en (meer) onderbouwde stellingen in te nemen. Dat de door [naam eiser] ontvangen vergoeding van € 25.000,00 niet in een redelijke verhouding tot de waarde van de Eerste Uitvinding zou staan is, indien al van de juistheid van die - betwiste - stelling zou moeten worden uitgegaan, in de gegeven omstandigheden niet voldoende om een beroep op artikel 6:258 lid 1 BW te kunnen rechtvaardigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de redelijkheid en billijkheid in beginsel trouw verlangen aan het gegeven woord en afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toelaten, zodat de rechter terughoudendheid dient te betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dat beroep in dit geval niet worden aanvaard.
Nietigheid van de overdracht
4.9.5.
De stelling van [naam eiser] dat de overdracht van de Eerste Octrooien nietig is op grond van artikel 3:84 lid 2 BW, omdat in de overdrachtstitel - artikel 19 van de arbeidsovereenkomst - de over te dragen rechten niet met voldoende bepaaldheid zijn omschreven, kan evenmin tot toewijzing van de primaire vordering ter zake van de Eerste Uitvinding leiden. Los van de vraag of deze stelling van [naam eiser] juist is, zijn de over te dragen octrooirechten in de akten van 23 april 2012 zonder meer met voldoende bepaaldheid omschreven. Bovendien heeft [naam eiser] aan zijn stelling op dit punt geen rechtsgevolg verbonden, in die zin dat [naam eiser] geen vordering heeft ingesteld die strekt tot nietigheid van de overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding.
Onrechtmatig handelen
4.9.6.
Ter onderbouwing van het door hem gestelde onrechtmatige handelen van Mourik heeft [naam eiser] (uitsluitend) gewezen op de - in zijn visie - oneigenlijke verwerving van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding door Mourik op grond van misbruik van omstandigheden, dwaling, onvoorziene omstandigheden en nietigheid op grond van artikel 3:84 lid 2 BW. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt [naam eiser] echter geen beroep toe op deze gestelde gebreken. Omdat een nadere concrete onderbouwing van de vordering op dit punt ontbreekt en het de rechtbank overigens ook niet is gebleken dat Mourik onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld door de octrooirechten op de Eerste Uitvinding te verwerven tegen betaling van een vergoeding van € 25.000,00, is de primaire vordering van [naam eiser] ook op deze grondslag niet toewijsbaar.
4.9.7.
Conclusie van het voorgaande is dat er geen grond is voor aantasting van de overdracht van de octrooirechten op de Eerste Uitvinding door [naam eiser] aan Mourik.
De subsidiaire vordering van [naam eiser]
4.10.
Aan zijn subsidiaire vordering onder 3.1 sub C heeft [naam eiser] - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat de door hem ontvangen vergoeding van € 25.000,00 niet in redelijke verhouding staat tot de waarde van de Eerste Uitvinding. Volgens [naam eiser] heeft de Eerste Uitvinding een minimale omzetwaarde voor Mourik van vijftien miljoen euro (op grond van een conservatieve schatting) en ligt de werkelijke waarde waarschijnlijk nog vele malen hoger.
4.11.
Mourik heeft daartegenover - samengevat - aangevoerd dat zij geheel onverplicht een passende vergoeding aan [naam eiser] heeft verstrekt voor de Eerste Uitvinding en voor de overdracht van de octrooirechten op die uitvinding. Los van die vergoeding is [naam eiser] voor zijn prestaties - waaronder zijn innovatieve inbreng - onverminderd goed beloond door middel van salarisverhogingen en bonussen. Dat met het gebruik van de Eerste Uitvinding meerdere miljoenen euro’s aan omzet zou zijn gerealiseerd, is door Mourik betwist.
4.12.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat het op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [naam eiser], die zich op de rechtsgevolgen van zijn stellingen beroept, is om gemotiveerd te stellen - en zo nodig te bewijzen - dat de door hem ontvangen vergoeding niet in redelijke verhouding staat tot de waarde van de Eerste Uitvinding. Voor zover [naam eiser] heeft aangevoerd dat Mourik niet kan volstaan met een enkele, niet onderbouwde betwisting van de door [naam eiser] gestelde verdiensten met de Eerste Uitvinding, merkt de rechtbank op dat, voor zover Mourik over informatie beschikt waarover [naam eiser] niet kan beschikken, voor haar een verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer kan gelden. Uitgangspunt blijft echter dat [naam eiser] voldoende dient te stellen ter onderbouwing van zijn vordering.
4.13.
[naam eiser] heeft bij repliek (op pagina 6) een overzicht opgesteld, waaruit volgens hem blijkt dat de Eerste Uitvinding in de periode volgend op de introductie per eind 2012 in ieder geval bij een 59-tal reactoren bij meerdere klanten is gebruikt, wat bij een gemiddelde waarde van € 250.000,00 per gebruik per reactor gelijk staat aan een minimale omzetwaarde voor Mourik van € 15 miljoen. Omdat het overzicht niet compleet en niet geactualiseerd is, is de werkelijke waarde volgens [naam eiser] veel hoger. Hij heeft verder aangevoerd dat de betreffende business unit gegroeid is “van circa 2,1 miljoen in 2011 naar 5,2 miljoen in 2018”. Nadat Mourik het betreffende overzicht en de stellingen van [naam eiser] in dat kader bij dupliek gemotiveerd heeft betwist, zijn door [naam eiser] geen nadere stellingen ingenomen die de juistheid van zijn standpunt kunnen onderbouwen. Met Mourik is de rechtbank van oordeel dat aan de “conservatieve schatting” van [naam eiser] op dit punt weinig waarde kan worden gehecht. Dat [naam eiser] ter onderbouwing van zijn betoog concrete stukken of cijfers nodig zou hebben waarover hij niet kan beschikken (maar waarover Mourik wel beschikt), is niet door [naam eiser] gesteld. Voor een verzwaarde motiveringsplicht aan de zijde van Mourik is in die omstandigheden geen aanleiding. Dat geldt temeer, omdat Mourik onweersproken heeft gesteld dat zij blijkens haar gepubliceerde (en dus ook voor [naam eiser] toegankelijke) jaarrekeningen over de periode van 2012 tot en met 2019 per saldo een negatief bedrijfsresultaat heeft behaald. Dat Mourik (en haar klanten) zich in lovende bewoordingen uitlaten over de Eerste Uitvinding is voorts onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de aan [naam eiser] verstrekte vergoeding van € 25.000,00 niet in redelijke verhouding tot de waarde van de Eerste Uitvinding staat. Dat [naam eiser] - in de woorden van Mourik - “vorstelijk beloond” werd door middel van “buitenproportionele salarisverhogingen” en “zeer substantiële bonussen” is, anders dan [naam eiser] heeft aangevoerd, evenmin een (voldoende concrete) aanwijzing voor de juistheid van de stelling dat Mourik buitenproportionele omzetstijgingen genoot en zeer substantiële winsten realiseerde. Al met al zijn de stellingen van [naam eiser] op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat aan bewijslevering op dit punt niet kan worden toegekomen. Bovendien ontbreekt in het betoog van [naam eiser] ieder concreet aanknopingspunt voor de vraag welke vergoeding dan wel redelijk zou zijn. De aan [naam eiser] verstrekte vergoeding van € 25.000,00 wordt al met al passend geacht.
Conclusie met betrekking tot de Eerste Uitvinding
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [naam eiser] onder 3.1 sub C zal worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de uit die vordering voortvloeiende nevenvorderingen in conventie (voor zover die nevenvorderingen betrekking hebben op de Eerste Uitvinding).
Ad (b) de Tweede Uitvinding
4.15.
De overige door partijen over en weer ingestelde vorderingen hebben allemaal betrekking op de Tweede Uitvinding. Bij de beoordeling van deze vorderingen komt het in beginsel aan op uitleg van de Innovatieovereenkomst en dan meer in het bijzonder op de vraag op welke wijze partijen (nog) uitvoering dienen te geven aan de Innovatieovereenkomst nadat de arbeidsovereenkomst tussen hen is geëindigd. Volgens Mourik is de Innovatieovereenkomst, ondanks de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, geheel en volledig blijven gelden, met betrekking tot alle daarin opgenomen verplichtingen. Volgens [naam eiser] zijn na beëindiging van de arbeidsovereenkomst uitsluitend de overdracht van het octrooirecht op de Tweede Uitvinding aan Mourik en de (daar tegenoverstaande) verplichting tot betaling van een vergoeding aan [naam eiser] in stand gebleven. Het geschil tussen partijen spitst zich in dat kader met name toe op de vraag of [naam eiser] dient bij te dragen in de (ontwikkel)kosten van de Tweede Uitvinding en of van hem nog inspanningen met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling en vermarkting van de Tweede Uitvinding mogen worden verwacht.
Ontbinding van de Innovatieovereenkomst?
4.16.
Voordat de hiervoor onder 4.15 bedoelde vragen kunnen worden beantwoord, moet eerst worden beoordeeld of de Innovatieovereenkomst tussen partijen nog van kracht is. [naam eiser] heeft zich immers op het standpunt gesteld dat hij de Innovatieovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden, dan wel dat er gronden zijn voor ontbinding van de Innovatieovereenkomst in rechte. Mourik heeft daartegenover aangevoerd dat er geen enkele aanleiding voor ontbinding is en dat de Innovatieovereenkomst (dus) nog onverminderd van kracht is.
4.17.
[naam eiser] heeft aangevoerd dat Mourik in gebreke is gebleven met nakoming van de uit de Innovatieovereenkomst voortvloeiende verplichtingen door, kort gezegd, zich na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op het standpunt te stellen dat [naam eiser] de helft van de ontwikkelingskosten van de Tweede Uitvinding en de nog te maken reis- en verblijfkosten dient te vergoeden, terwijl Mourik (al) deze kosten in de visie van [naam eiser] op grond van de overeenkomst voor eigen rekening dient te nemen.
4.18.
Met Mourik is de rechtbank van oordeel dat van een aan Mourik toerekenbare tekortkoming die ontbinding van de Innovatieovereenkomst rechtvaardigt in zoverre geen sprake is. Wat er ook zij van de vraag of [naam eiser] dient bij te dragen in de ontwikkelkosten en ook overigens betrokken dient te blijven bij de (verdere) ontwikkeling en toepassing van de Tweede Uitvinding, waarover hierna meer, acht de rechtbank het begrijpelijk dat Mourik na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [naam eiser] in gesprek wilde over de vraag hoe moest worden omgegaan met de nieuwe situatie. Dat Mourik zich daarbij op het standpunt stelde dat ook [naam eiser] (voor een substantieel deel) diende bij te dragen in de kosten acht de rechtbank, los van de vraag of dat standpunt houdbaar is, op zichzelf niet ongerechtvaardigd, gelet op het bepaalde in artikel 2.1 van de Innovatieovereenkomst. Mourik heeft onweersproken gesteld dat het voorstel om de kosten 50/50 te verdelen een openingsvoorstel was, waarover nader kon worden gesproken. Dat dat nadere gesprek uiteindelijk niet tot een oplossing heeft geleid, maar juist tot een impasse die heeft geresulteerd in de onderhavige procedure, is niet in dusdanige mate aan Mourik te wijten dat daarin een rechtvaardiging kan worden gevonden voor ontbinding van de Innovatieovereenkomst.
4.19.
Ook overigens is niet gebleken van een tekortkoming van Mourik die ontbinding van de Innovatieovereenkomst rechtvaardigt. [naam eiser] heeft weliswaar gesteld dat Mourik in gebreke is betaling met de overeengekomen vergoeding (als bedoeld in artikel 4.1 van de Innovatieovereenkomst), maar die stelling is niet goed te rijmen met het ter zitting door [naam eiser] ingenomen standpunt dat de twee facturen van € 11.500,00 die [naam eiser] aan Mourik heeft toegestuurd met betrekking tot de (minimum)vergoeding over 2018 en 2019 door Mourik zijn betaald. [naam eiser] heeft ter zitting verder verklaard dat na verzending van de factuur over 2019 de discussie over de verdeling van de kosten is losgebarsten en dat [naam eiser] ervan uitgaat dat Mourik zich op het standpunt stelt dat zij geen facturen meer hoeft te betalen, omdat die kunnen worden verrekend met de gestelde bijdrage van [naam eiser] in de kosten. Mourik heeft in dat kader onweersproken gesteld dat door [naam eiser] (naast de twee betaalde facturen) nooit meer enig bedrag is gefactureerd. Dat Mourik in gebreke zou zijn met enige betaling aan [naam eiser], kan dan ook niet worden aangenomen.
4.20.
Het voorgaande brengt mee dat, nu er geen grond is voor ontbinding van de Innovatieovereenkomst, vordering A in conventie moet worden afgewezen. De vorderingen B, D, E en F in conventie delen in het lot van afwijzing.
Uitleg van de Innovatieovereenkomst
4.21.
Aldus wordt toegekomen aan uitleg van de Innovatieovereenkomst. In dat kader stelt de rechtbank voorop dat het bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de door partijen gemaakte afspraken aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat de door [naam eiser] bepleite uitleg van de Innovatieovereenkomst (dat na beëindiging van de arbeidsovereenkomst uitsluitend de overdracht van het octrooirecht op de Tweede Uitvinding aan Mourik en de - daar tegenoverstaande - verplichting tot betaling van een vergoeding aan [naam eiser] in stand zijn gebleven) dient te worden gevolgd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.22.1.
Bij de uitleg van de Innovatieovereenkomst dient in aanmerking te worden genomen dat, zoals [naam eiser] ter zitting onweersproken heeft gesteld, deze overeenkomst op verzoek van [naam eiser] is opgesteld door de (voormalige) bedrijfsjurist en de (voormalige) directeur van Mourik. Verder heeft [naam eiser] onbetwist gesteld dat hij bij de totstandkoming van de Innovatieovereenkomst niet werd bijgestaan door een advocaat of andere adviseur.
4.22.2.
Volgens [naam eiser] is de Innovatieovereenkomst geen zelfstandige overeenkomst, maar een onderdeel van de arbeidsrelatie tussen partijen. Mourik heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat de Innovatieovereenkomst een zelfstandige overeenkomst is, die niet afhankelijk is van (het voortbestaan van) de arbeidsovereenkomst. Wat daar ook van zij, de rechtbank leidt uit de benaming van partijen als “werkgever” en “werknemer” in de Innovatieovereenkomst af dat deze overeenkomst is aangegaan in het verlengde van de (op dat moment) tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Aan de Innovatieovereenkomst is vervolgens ook uitvoering gegeven binnen de context van de arbeidsovereenkomst. [naam eiser] heeft genoegzaam gesteld en onderbouwd dat hij bij de uitvoering van de Innovatieovereenkomst optrad in hoedanigheid van werknemer van Mourik. Het argument van Mourik dat partijen de Innovatieovereenkomst op gelijkwaardige basis zijn aangegaan en ook op die basis zijn begonnen aan de uitvoering, gaat reeds om die reden niet op. Dat het de wens van [naam eiser] was om de Innovatieovereenkomst te sluiten maakt dat niet anders. Partijen kunnen in ieder geval gelet op het voorafgaande niet worden aangemerkt als twee commerciële, gelijkwaardige partijen.
4.22.3.
In artikel 3.3 van de Innovatieovereenkomst is bepaald dat, als de arbeidsovereenkomst “op initiatief van werkgever dan wel werknemer ontbonden wordt”, de “overeenkomst en vergoeding” van kracht blijven (en de maximale vergoeding wordt verhoogd). Hoe de verdere uitvoering van de Innovatieovereenkomst na beëindiging van de arbeidsovereenkomst concreet vorm zou moeten krijgen, is niet geregeld. Uitsluitend de aan [naam eiser] toekomende vergoeding is expliciet benoemd. Voor wat betreft de overige verplichtingen van partijen is sprake van een leemte in de Innovatieovereenkomst. Mourik heeft weliswaar gesteld dat uit artikel 3.3 moet worden afgeleid dat partijen bedoeld hebben dat na het einde van de arbeidsovereenkomst de gehele Innovatieovereenkomst van kracht blijft, maar gelet op de betwisting daarvan door [naam eiser] en de hiervoor weergegeven omstandigheden van het geval volgt de rechtbank die uitleg niet.
4.22.4.
Belangrijkste twistpunt tussen partijen in dit kader is de vraag of [naam eiser] op grond van artikel 2.1 van de Innovatieovereenkomst gehouden kan worden om bij te dragen aan de kosten van ontwikkeling van de Tweede Uitvinding. Naar het oordeel van de rechtbank moet die vraag, bij gebreke van nadere en concrete afspraken tussen partijen, ontkennend worden beantwoord. In artikel 2.1 is vermeld dat partijen per projectfase overeenstemming zullen bereiken over - onder meer - de verdeling van kosten en over het budget voor de betreffende fase. Daarbij is vermeld dat partijen tenminste het in bijlage 1 gehanteerde schema zullen hanteren. In bijlage 1 is Mourik steeds als “Verantwoordelijke” aangemerkt en is in de kolom “Kosten” bij fase 1.1 en 1.2 “Mourik” vermeld en bij de overige fasen “conform door Mourik vastgesteld budget”. Dat [naam eiser] per definitie gehouden is om een deel van de kosten te betalen, kan uit de overeenkomst en bijlage 1 niet worden afgeleid. Omstandigheden die dat anders zouden maken, zijn niet (genoegzaam) door Mourik gesteld en evenmin gebleken. Met [naam eiser] is de rechtbank van oordeel dat hij er gerechtvaardigd van uit mocht gaan dat hij niet zonder overleg met kosten geconfronteerd zou worden. Verdeling van kosten zou uitsluitend aan de orde kunnen zijn als daarover afspraken tussen partijen zouden worden gemaakt.
4.22.5.
Tussen partijen staat vast dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van kosten als bedoeld in artikel 2.1 van de Innovatieovereenkomst. Anders dan Mourik leidt de rechtbank uit artikel 2.1 geen
verplichtingvoor partijen af om overeenstemming te bereiken over de verdeling van kosten. Als partijen daadwerkelijk een verplichting voor ogen had gestaan, had het voor de hand gelegen dat in de overeenkomst zou zijn vermeld dat zij overeenstemming
moeten(in plaats van zullen) bereiken. Daarbij neemt de rechtbank de verhouding tussen partijen (werkgever/werknemer) in aanmerking, evenals de omstandigheid dat de overeenkomst door Mourik is opgesteld. Dat de kosten volledig door Mourik zouden worden gedragen acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden ook geen onaannemelijk scenario. Dat geldt temeer, omdat partijen tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst ook op die manier uitvoering hebben gegeven aan de Innovatieovereenkomst. Niet in geschil is dat Mourik alle kosten heeft voldaan. Een en ander sluit aan bij de stelling van [naam eiser] dat de Tweede Uitvinding zijn idee was en dat Mourik daarin zou investeren.
4.22.6.
Dat er op enig moment over de mogelijkheid is gesproken dat [naam eiser] een deel van de kosten aan Mourik zou moeten (terug)betalen, of dat er door Mourik in dat kader een voorbehoud zou zijn gemaakt, is onvoldoende door Mourik gesteld en evenmin gebleken. Mourik heeft weliswaar aangevoerd dat zij al tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst heeft gevraagd naar verdeling van de kosten, maar die stelling heeft zij - gelet op de betwisting daarvan door [naam eiser] - onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. De enkele verwijzing naar het verslag van het evaluatiegesprek van 1 december 2018, dat als productie 13 bij de conclusie van antwoord in conventie is overgelegd, acht de rechtbank niet voldoende omdat, wat er ook zij van de status van het verslag, daarin geen (deugdelijke) onderbouwing van de stellingen van Mourik op dit punt valt te lezen. Bij het voorgaande neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat [naam eiser] onweersproken heeft gesteld dat de mogelijkheid van een financiële verplichting van [naam eiser] jegens Mourik op grond van de Innovatieovereenkomst níet (concreet) aan de orde is geweest:
  • bij de totstandkoming van het addendum bij de Innovatieovereenkomst op 7 september 2017 (zie hiervoor onder 2.11);
  • bij de aanstelling van [naam eiser] in de nieuwe functie van Global Manager Tubular and Innovation in september 2017;
  • in de brief van de advocaat van Mourik van 6 maart 2019 (zie hiervoor onder 2.14);
  • in de aanmaningen tot terugbetaling van de door Mourik aan [naam eiser] verstrekte lening (zie hiervoor onder 2.19);
  • in de procedure bij de kantonrechter over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (zie hiervoor onder 2.15 en 2.19).
4.22.7.
Al met al kan dus niet worden aangenomen dat Mourik zich sinds de totstandkoming van de - door haar opgestelde - Innovatieovereenkomst op 24 augustus 2015 op enig moment op het standpunt heeft gesteld dat [naam eiser] (al dan niet op termijn) zou moeten meebetalen in de door Mourik gefinancierde investeringskosten van de Tweede Uitvinding. Feitelijke situatie was dat alle kosten door Mourik werden gedragen en dat [naam eiser] in hoedanigheid van werknemer betrokken was bij de uitvoering van de Innovatieovereenkomst. Pas nadat de arbeidsovereenkomst (op aanvankelijk initiatief van [naam eiser]) is geëindigd, is Mourik zich op het standpunt gaan stellen dat [naam eiser] moest meedelen in de kosten. Het enkele feit dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd, rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden echter niet de conclusie dat [naam eiser] - anders dan voorheen - zou moeten gaan bijdragen in de kosten (zonder dat daarover afspraken zijn gemaakt tussen partijen). Dat in artikel 5 van de Innovatieovereenkomst is bepaald dat, indien werkgever of werknemer besluit niet door te gaan met de ontwikkeling van het idee, partijen dit gaan bespreken en de afspraken vastleggen in een vaststellingsovereenkomst met daarin onder andere opgenomen de “afrekening mbt de investeringen die tot dan toe zijn gemaakt”, kan het voorgaande niet anders maken. De situatie als bedoeld in artikel 5 is niet aan de orde en bovendien geldt ook hier dat uit de bepaling dat partijen afspraken over afrekening van de kosten zullen vastleggen niet zonder meer een verplichting voor [naam eiser] als werknemer kan worden afgeleid om ook daadwerkelijk, zonder instemming, zonder dat die nadere afspraken zijn gemaakt, mee te dragen in die kosten.
4.22.8.
Bij haar oordeel neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de ontwikkelingskosten van de Tweede Uitvinding ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst reeds € 1,7 miljoen bedroegen. De rechtbank volgt [naam eiser] in zijn standpunt dat het in beginsel niet redelijk en ook niet haalbaar is dat een (voormalig) werknemer een (substantieel) deel van die kosten dient te dragen. Dat op grond van artikel 3.3 van de Innovatieovereenkomst na beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [naam eiser] een maximale vergoeding van € 100.000,00 per jaar toekomt maakt het voorgaande niet anders. Die vergoeding is een tegenprestatie voor de overdracht door [naam eiser] van (de octrooirechten op) de Tweede Uitvinding aan Mourik. Verrekening van die vergoeding met een (substantiële) bijdrageverplichting van [naam eiser] aan de investeringskosten zou - indien al mogelijk - betekenen dat [naam eiser], zoals hij onweersproken heeft gesteld, gedurende lange tijd geen enkele vergoeding voor zijn uitvinding zou ontvangen. Dat partijen dat hebben beoogd, zonder daarover concrete en duidelijke afspraken te maken, kan in de gegeven omstandigheden niet worden aangenomen.
4.22.9.
Partijen twisten niet alleen over een bijdrageplicht van [naam eiser] aan de investeringskosten van de Tweede Uitvinding, maar tevens over de vraag of [naam eiser] gehouden is om zich, na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in te blijven zetten ten behoeve van de uitvoering van de Innovatieovereenkomst (in die zin dat hij zich beschikbaar dient te houden om in dat kader werkzaamheden te blijven verrichten). Ook op dit punt is niets geregeld in (artikel 3.3 van) de Innovatieovereenkomst. Met [naam eiser] is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke samenwerking na beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet voor de hand ligt, mede gelet op de aard en de (internationale) locatie van de volgens Mourik door [naam eiser] te verrichten werkzaamheden. Dat het de bedoeling van partijen was dat [naam eiser] voor die werkzaamheden “op afroep” inzetbaar zou blijven na het einde van de arbeidsovereenkomst is onvoldoende gebleken. Die inzetbaarheid is, gelet op het feit dat [naam eiser] daardoor zou worden beperkt om een nieuwe arbeidsovereenkomst bij een andere werkgever aan te gaan, ook geen reële mogelijkheid. Bovendien neemt de rechtbank in dit kader in aanmerking dat Mourik ter zitting heeft toegelicht dat zij ook zonder [naam eiser] verder kan met de ontwikkeling van de Tweede Uitvinding en dat zij daartoe voldoende geschikte mensen in huis heeft.
4.23.
Conclusie van het voorgaande is dat de Innovatieovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat de overgedragen octrooirechten op de Tweede Uitvinding bij Mourik blijven en dat Mourik gehouden is de op artikel 4.1 van de Innovatieovereenkomst gebaseerde vergoeding aan [naam eiser] te voldoen. Overigens vloeien uit de Innovatieovereenkomst voor partijen over en weer geen verplichtingen meer voort.
Conclusie met betrekking tot de Tweede Uitvinding
4.24.
Zoals hiervoor onder 4.20 reeds is geoordeeld, zijn de vorderingen A, B, D, E en F in conventie niet toewijsbaar. Omdat over vordering C in conventie reeds is beslist bij de behandeling van de Eerste Uitvinding, resteren in conventie nog de (voorwaardelijke) vorderingen G en I. Op vordering H (met betrekking tot de proceskosten) wordt hierna onder 4.29 ingegaan.
4.25.
Vordering G in conventie is ingesteld onder de voorwaarde dat [naam eiser] op grond van de Innovatieovereenkomst enige vergoeding aan Mourik verschuldigd zou zijn ter zake van de ontwikkeling van de Tweede Uitvinding. Nu die voorwaarde niet is vervuld, behoeft deze vordering geen behandeling.
4.26.
Vordering I in conventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de Innovatieovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden en evenmin in rechte zal worden ontbonden. Aan deze voorwaarde is voldaan, zodat wordt toegekomen aan de behandeling van deze vordering. [naam eiser] heeft gevorderd voor recht te verklaren:
  • i) dat Mourik niet gerechtigd is om welke kosten dan ook geheel of gedeeltelijk voor rekening van [naam eiser] te brengen;
  • ii) dat [naam eiser] volgend op de beëindiging van diens dienstverband niet langer gehouden is met Mourik samen te werken en
  • iii) dat [naam eiser] aanspraak heeft op de vergoedingen zoals in de Innovatieovereenkomst en het addendum bepaald.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.22 is overwogen is deze vordering toewijsbaar, met dien verstande dat de vordering sub (i) aldus zal worden toegewezen, dat voor recht zal worden verklaard dat Mourik niet gerechtigd is om
uit hoofde van de Innovatieovereenkomstwelke kosten dan ook geheel of gedeeltelijk voor rekening van [naam eiser] te brengen.
4.27.
Vordering a) in reconventie strekt tot een verklaring voor recht (i) dat de Innovatieovereenkomst nog onverminderd van kracht is en (ii) dat [naam eiser] tot nakoming van die overeenkomst gehouden is ongeacht een eventueel dienstverband bij enige derde. Sub (ii) is, gelet op het hiervoor overwogene, niet toewijsbaar. Sub (i) zal aldus worden toegewezen, dat voor recht zal worden verklaard dat de Innovatieovereenkomst uitsluitend nog van kracht is in die zin, dat de overgedragen octrooirechten op de Tweede Uitvinding bij Mourik blijven en dat Mourik gehouden is de op artikel 4.1 van de Innovatieovereenkomst gebaseerde vergoeding aan [naam eiser] te voldoen.
4.28.
Uit de hiervoor onder 4.23 weergegeven conclusie met betrekking tot de Tweede Uitvinding volgt dat ook de vorderingen b), c) en d) in reconventie (die strekken tot een verplichting voor [naam eiser] om de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen door onder meer verder te onderhandelen over de verdeling van de kosten en aanwezig te zijn bij de tests, tot een verklaring voor recht dat [naam eiser] gehouden is zijn eigen kosten te dragen en tot een verklaring voor recht dat [naam eiser] geen aanspraak kan maken op een vergoeding zolang geen overeenstemming is bereikt over de kosten) niet toewijsbaar zijn. Op vordering e) in reconventie (ter zake van de proceskosten) wordt hierna ingegaan.
Proceskosten
4.29.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van de procedure - zowel in conventie als in reconventie - te compenseren op die wijze, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat:
  • i) Mourik niet gerechtigd is om uit hoofde van de Innovatieovereenkomst welke kosten dan ook geheel of gedeeltelijk voor rekening van [naam eiser] te brengen;
  • ii) [naam eiser] volgend op de beëindiging van diens dienstverband niet langer gehouden is met Mourik samen te werken en
  • iii) [naam eiser] aanspraak heeft op de vergoedingen zoals in de Innovatieovereenkomst en het addendum bepaald,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de Innovatieovereenkomst uitsluitend nog van kracht is in die zin, dat de overgedragen octrooirechten op de Tweede Uitvinding bij Mourik blijven en dat Mourik gehouden is de op artikel 4.1 van de Innovatieovereenkomst gebaseerde vergoeding aan [naam verweerder] te voldoen,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel. Het is ondertekend door de rolrechter en op 14 juli 2021 in het openbaar uitgesproken.
1977/1515