7.3Voor zover eiseres met haar verwijzing naar de Eindrapportage NZa betoogt dat de beschikbaarheidbijdrage niet alleen ziet op de opleidingskosten maar ook verband houdt met zorgactiviteiten en zorg en opleiden dus onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, acht de rechtbank dat door ACM in haar verweerschrift afdoende weerlegd. Uit de Eindrapportage NZa volgt - kort gezegd - dat de opbrengsten die een opleideling genereert, geacht worden de kosten te dekken die moeten worden toegerekend aan het verlenen van zorg. Mochten de opbrengsten hoger zijn dan de kosten van zorgverlening, dan wordt van een POI verwacht dat zij dat deel gebruikt om het opleiden te bekostigen. De kosten van het opleiden die resteren, worden volledig door de beschikbaarheidbijdrage gedekt. Het onderzoek maakt daarmee ook duidelijk dat de opbrengsten die een opleideling genereert, bij lange na niet toereikend zijn om de benodigde opleiding te bekostigen. De beschikbaarheidbijdrage is daarom nodig om in een volwaardige opleiding te kunnen voorzien. De beschikbaarheidbijdrage dient dus niet alleen ter vergoeding van het collegegeld. Doel van deze bijdrage is om alle kosten te vergoeden die aan het opleiden verbonden zijn.
Economisch of niet-economisch van aard
8. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ) volgt dat openbaar onderwijs dat volledig of hoofdzakelijk wordt gefinancierd door de Staat, als niet-economische activiteit kan worden beschouwd (onder andere HvJ, 27 september 1988, zaak C-263/186 (Humbel), ECLI:EU:C:1988:451, punten 18 en 19, HvJ 7 december 1993, zaak C-109/92 (Wirth), ECLI:EU:C:1993:916, punt 17, HvJ 11 september 2007, zaak C-76105 (Schwarz), ECLI:EU:C:2007:492, punt 41). De omstandigheid dat studenten (of anderen, zoals ouders) zelf een deel van de kosten van het desbetreffende onderwijs betalen, doet volgens deze rechtspraak in beginsel niet af aan het niet-economische karakter van de onderwijsactiviteiten. Hun financiële bijdrage dekt dan vaak een relatief klein deel van de totale kosten van het onderwijs. Dat is echter anders wanneer zij het merendeel van de kosten betalen: (hoger) onderwijs dat volledig of overwegend door studenten zelf wordt bekostigd, wordt wél als een economische activiteit aangemerkt.
9. De ACM baseert haar standpunt dat de onderwijscomponent van de opleiding tot gz-psycholoog en psychotherapeut geen economische activiteit is omdat dit geheel dan wel hoofdzakelijk door de Nederlandse overheid wordt gefinancierd - kort gezegd - op het wettelijke stelsel inzake de beschikbaarheidbijdrage. Daarbij merkt ACM nog op dat de Minister van VWS bij het inrichten van (de financiering van) de medische vervolgopleidingen - waaronder de vervolgopleiding tot gz-psycholoog en psychotherapeut - zelf heeft aangegeven dat het aanbieden van die opleidingen kwalificeert als een niet-economische dienst van algemeen belang. Doel van de beschikbaarheidbijdrage is het vergoeden van de kosten die de POI daadwerkelijk maakt voor het verzorgen van de vervolgopleidingen. Het betreft een kostendekkende vergoeding voor de gehele opleiding tot gz-psycholoog of psychotherapeut. Dat het gaat om een niet-economische activiteit, wordt volgens ACM ook bevestigd door de kostenposten die door de NZa zijn meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage. Bij die kostenposten zit niet een post winst of rendement voor de POI voor het aanbieden van de opleiding. Met de beschikbaarheidbijdrage wordt dus beoogd de opleidingskosten als zodanig te vergoeden zodat de POI ‘quitte’ draait, maar niet dat de POI een rendement behaalt. De bekostiging van de opleiding is dus zo opgezet dat er voor de POI geen verdienmodel in zit.
10. Het betoog van eiseres dat het hier niet gaat om openbaar onderwijs slaagt niet.
Het feit dat een opleidingsinstelling die een vervolgopleiding aanbiedt niet op de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs staat, betekent nog niet dat zij niet tot een nationaal onderwijsstelsel behoort en dus niet onder de onderwijs-exceptie zou vallen. Een dergelijke restrictieve lezing volgt niet uit de jurisprudentie van het HvJ (onder andere HvJ, 27 juni 2017, zaak C-74/16, Congregación de Escuelas Pias Provincia Betania). De manier waarop onderwijs wordt vormgegeven en bekostigd, verschilt per lidstaat. Het HvJ hanteert een voor alle lidstaten uniforme maatstaf, die zich richt op het karakter van de aangeboden onderwijsdienst. Maatgevend hierbij is of het onderwijs geheel of hoofdzakelijk wordt bekostigd door de overheid, dan wel door een ander dan de dienstverrichter privaat gefinancierd wordt. Het feit dat opleidingen niet door overheidsinstanties worden aangeboden, doet er niet aan af dat die opleidingen geheel of hoofdzakelijk worden gefinancierd door de overheid. Verder stelt de Minister van VWS jaarlijks vast hoeveel plaatsen voor de opleiding gz-psycholoog en psychotherapeut worden opengesteld. Voor deze plaatsen wordt via een verdeelplan een beschikbaarheidbijdrage verstrekt. Het is niet verboden om zonder beschikbaarheidbijdrage op te leiden, mits wordt voldaan aan de eisen die aan de opleiding en de opleideling worden gesteld. Alleen dan kan een opleideling na voltooiing immers in het BIG register worden ingeschreven. Daardoor kan het voorkomen dat POI’s opleiden zonder beschikbaarheidbijdrage. De opleiding wordt dan op andere wijze gefinancierd. ACM stelt - onweersproken door eiseres - dat voor de opleidingsplaatsen psychotherapeut geldt dat deze vanaf 2015 alle zijn gefinancierd met een beschikbaarheidbijdrage. Voor de opleidingsplaatsen voor gz-psycholoog is het volgens ACM correct dat 30% niet met een beschikbaarheidbijdrage wordt gefinancierd, maar dat betekent niet dat deze opleidingsplaatsen allemaal privaat worden gefinancierd. Het CRT
registreert ook de opleidingsplaatsen voor gz-psychologen binnen de jeugd-ggz, de militaire ggz en de ggz binnen justitiële instellingen. Die opleidingsplaatsen worden niet met een
beschikbaarheidbijdrage gefinancierd, maar worden wél met overheidsgeld gefinancierd. Dit wordt ook niet door eiseres ontkend. Het restant van de opleidingsplaatsen voor gz-psychologen wordt privaat gefinancierd. Desgevraagd hebben partijen niet kunnen aangeven om welke aantallen/percentages van die 30% het dan gaat. De rechtbank overweegt dat, voorzover het daarbij zou gaan om een POI die de opleiding tot gz-psycholoog zelf (deels) financiert, het opleiden daarmee nog geen economische activiteit is. Uit rechtspraak van het HvJ volgt immers dat financiële middelen die van de dienstverrichter zelf afkomstig zijn, niet gelden als een economische tegenprestatie. Uit het voorgaande volgt dat de betreffende vervolgopleidingen in elk geval hoofdzakelijk vanuit overheidsmiddelen worden gefinancierd.
11. Eiseres stelt in beroep dat de NZa, anders dan ACM, meent dat het gaat om een dienst van algemeen economisch nut en heeft daartoe verwezen naar een (passage in een) verweerschrift van de NZa in een andere procedure. De rechtbank acht deze stelling met de door ACM bij haar brief van 29 mei 2020 overgelegde brief van 12 mei 2020 van de NZa, waarin deze aangeeft dat het gaat om een verschrijving en dat de NZa bedoelt “dienst van algemeen belang”, voldoende weerlegd. Gelet op de eisen die de overheid aan de opleiding stelt en het beoogde gevolg van de opleiding (een BIG-registratie), gaat het hier in de kern om een niet-economische activiteit: het opleiden tot gz-psycholoog binnen het door de wetgever vormgegeven stelsel. Dat stelsel is ook zo opgezet, dat het via publieke financiering wordt bekostigd. Dat er uitzonderingen zouden zijn waarin de opleideling de onderwijskosten voor deze opleiding (deels) financiert, doet - nog daargelaten dat het gelet op wat onder 10. is overwogen een gering aantal zal zijn - niet af aan het niet-economische karakter van het opleiden. Het maakt ook niet dat sprake is van een concurrerende markt, zoals eiseres meent. Duidelijk is – gelet op de Eindrapportage NZa - dat de markt als geheel zonder overheidsfinanciering niet in de vervolgopleidingen kan voorzien.
12. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is dan ook ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.