In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Herbel Beleggingen B.V. en een gedaagde over de uitleg van bepalingen in een huurovereenkomst. De gedaagde, die in 2011 een hotelpand kocht en dit doorverkocht aan Herbel, had een eerste recht van huur bedongen in de huurovereenkomst. Herbel deed op 31 oktober 2019 een huuraanbod aan de gedaagde, maar deze accepteerde het aanbod niet binnen de gestelde termijn. De gedaagde stelde dat hij meer tijd nodig had om het aanbod te beoordelen en deed een tegenaanbod. Herbel betoogde dat het aanbod van de gedaagde niet als een tegenaanbod kon worden gekwalificeerd en dat zij nu vrij was om het pand aan derden aan te bieden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde een redelijke termijn moest krijgen om het aanbod te overwegen, en dat de brief van de gedaagde niet als een tegenaanbod kon worden beschouwd. De vordering van Herbel werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.