ECLI:NL:RBROT:2021:7275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
10/021097-21 en 10/317743-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwapenbezit, Diefstal met Geweld en Oplichting door Verdachte met Verminderde Toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die onder andere werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, diefstal met geweld en oplichting. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een vuurwapen (merk CZ) en het plegen van diefstal met geweld tegen [naam slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft bewezen verklaard dat hij het vuurwapen voorhanden heeft gehad en betrokken was bij de diefstal en oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden en 2 maanden, en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen en de psychologische rapportages die de vermindering van toerekeningsvatbaarheid onderbouwden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/021097-21 en 10/317743-20
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2021 en 8 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarbij de tenlastelegging in de zaak onder parketnummer 10-317743-20 op de terechtzitting van 8 juli 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en het onder 2 primair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20;
  • bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20;
  • ten aanzien van feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en de feiten 1 en 2 subsidiair op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20:
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
  • ten aanzien van de feit 3 op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden;
  • ten aanzien van feit 4 op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motiveringMet de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en het onder 2 primair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4 op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21
4.2.1.
Standpunt verdediging
Voorhanden hebben vuurwapen (feit 2)
De verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen merk CZ, model 75 Ben, hierna CZ, voorhanden heeft gehad, maar hij ontkent dit ten aanzien van het vuurwapen merk Walther. Van het voorhanden hebben of het “medeplegen” van dat vuurwapen dient hij te worden vrijgesproken. Verdachte wist namelijk niet dat de medeverdachte dat wapen uit de woning van de aangever had meegenomen en heeft daarover geen feitelijke beschikkingsmacht gehad. Voor medeplegen is immers vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking op het voorhanden hebben van dat wapen. Hiervan was geen sprake.
Weigeren bloedonderzoek (feit 3)
De verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft niet meegekregen dat hem werd bevolen om op dat moment mee te werken aan een bloedonderzoek. Hij ging ervan uit dat op een later tijdstip alsnog het bloedonderzoek kon worden verricht en was zich niet bewust dat hij door toen te weigeren een strafbaar feit pleegde.
Artikel 5 Wegenverkeerswet (feit 4)
Voor een overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet dient het rijgedrag een concreet gevaar of hinder te veroorzaken voor het overige verkeer. Weliswaar heeft verdachte een dollemansrit gemaakt, maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat er toen concreet gevaar of hinder is ontstaan voor anderen. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Standpunt officier van justitie (vuurwapen)
De verdachte heeft, toen zij wegreden bij aangever, langere tijd met de medeverdachte in de auto gezeten. De verdachte wist zo hoogstwaarschijnlijk dat zijn medeverdachte het vuurwapen merk Walther bij zich had. Hieruit volgt dat hij samen met de medeverdachte de beschikking heeft gehad over beide vuurwapens.
4.2.3.
Beoordeling
Voorhanden hebben vuurwapen(s) (feit 2)
Bij het ophalen door de verdachte op 22 januari 2021 bij aangever van zijn vuurwapen CZ is tussen de medeverdachte [naam medeverdachte] en de aangever op enig moment een worsteling ontstaan. Hierbij heeft de medeverdachte het vuurwapen Walther, naar zijn zeggen, uit de handen van de aangever gegrist en op de vlucht meegenomen in de auto van de verdachte. Van enig vooropgezet plan tussen de verdachten om ook dat wapen mee te nemen is verder niet gebleken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het enkele feit dat de verdachte en de medeverdachte daarna nog in dezelfde auto hebben gezeten en dat de verdachte mogelijk toen wist van de aanwezigheid van het wapen merk Walther bij zijn medeverdachte, nog niet voldoende is om op basis daarvan zijn beschikkingsmacht daarover noch het medeplegen op het voorhanden hebben daarvan aan te kunnen nemen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Wel bewezen is dat de verdachte het vuurwapen CZ, een patroonhouder en de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad. Uit het procesdossier blijkt niet van bewuste en nauwe samenwerking en beschikkingsmacht van de CZ ten aanzien van de medeverdachte, zodat ook vrijspraak dient te volgen van het onderdeel tezamen en in vereniging ten aanzien van dat wapen.
Weigeren bloedonderzoek (feit 3)
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte om 22:48 uur door de hulpofficier is bevolen om medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. De verdachte heeft, nadat hem de gevolgen daarvan zijn medegedeeld, zijn medewerking geweigerd. Hij verklaart immers: “Ik weiger alles”.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of de inhoud van het proces-verbaal en acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Artikel 5 Wegenverkeerswet (feit 4)
Voor een bewezenverklaring van het overtreden van artikel 5 Wegenverkeerswet is niet vereist dat er daadwerkelijk gevaar op de weg is veroorzaakt, maar dat door het rijgedrag gevaar of hinder
konworden veroorzaakt.
Het tenlastegelegde rijgedrag van de verdachte blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en is ook door de verdachte zelf ter zitting erkend en aangemerkt als een dollemansrit. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het rijgedrag van de verdachte gevaar heeft kunnen veroorzaken of het verkeer op die weg heeft kunnen hinderen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2 subsidiair op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20 (diefstal met geweld telefoon en oplichting)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.
De verdachte ontkent de feiten en stelt dat hij valselijk door aangever is beschuldigd. Inmiddels is bovendien al zoveel tijd verstreken dat het voor hem niet meer mogelijk is zich te kunnen herinneren of er destijds iets tussen hem en de aangever heeft gespeeld dat mogelijk als een motief zou kunnen gelden voor de aangever om hem valselijk als dader aan te wijzen. Er is niet voldoende overtuigend bewijs dat verdachte de feiten heeft begaan.
4.3.2.
Beoordeling
Uit de aangifte blijkt dat de aangever [naam slachtoffer 1] op 11 maart 2019 telefonisch contact heeft gehad met een vriend, die hij [persoon X] noemt, om in Schiedam een horloge te gaan kopen.
Aangever haalt [persoon X] bij winkelcentrum de Passage in Schiedam op, waarna zij doorrijden naar een flat in Schiedam. Onderweg belt [persoon X] naar een persoon. Aangekomen bij een kelderbox doet een man de deur van de kelderbox van binnenuit open. In de kelderbox overhandigt de aangever het aankoopbedrag van € 2.750,- (bestaande uit vier biljetten van € 100 en verder biljetten van € 50) aan [persoon X] . Nadat [persoon X] het geldbedrag heeft nageteld en tegen de andere man heeft gezegd dat het bedrag klopte, trekt de andere man een vuurwapen, laadt het door en zet het tegen het voorhoofd van de aangever. De aangever is vervolgens gedwongen op de grond te gaan liggen en is gefouilleerd, waarbij zijn iPhone X is weggenomen.
De aangever is toen opgesloten in de kelderbox, maar wist uiteindelijk te ontsnappen door de deur open te trappen.
Wie is [persoon X] ?
Aangever heeft verklaard dat de man die hem heeft beroofd een uur na de beroving een filmpje op Instagram heeft geplaatst – met gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ” – waarop te zien is hoe zijn geld wordt geteld. Verder herkent hij de profielfoto van dat account als de persoon die hij [persoon X] noemt en ook daarop is deze persoon met zijn geld te zien. Deze profielfoto wordt ook door één van de verbalisanten herkend als zijnde de verdachte.
De verdachte heeft ter zitting erkend dat het Instagram-account [gebruikersnaam] van hem is en dat hij ook op de profielfoto daarvan te zien is.
Ook het telefoonnummer waarop de aangever “ [persoon X] ” heeft gebeld ( [gsm-nummer] ) is volgens de verdachte van hem.
Op grond van het vorenstaande constateert de rechtbank dat de verdachte degene is die door de aangever [persoon X] wordt genoemd. Dit wordt verder ondersteund door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij de aangever goed kent en zij in het verleden samen vaak uitgingen.
Heeft de verdachte de aangever beroofd?
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op zijn Instagram account [gebruikersnaam] een filmpje heeft gepost waarop is te zien dat hij geld aan het tellen is.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt voorts dat dat filmpje ongeveer een uur na het feit op Instagram is gezet. De verbalisant stelt voorts vast dat bij het tellen vier briefjes van 100 euro te zien zijn en verder briefjes van 50 euro en dat het totaalbedrag overeenkomt, dan wel hooguit op één briefje van 50 euro na overeenkomt, met het geldbedrag dat bij de verdachte is weggenomen. Op het filmpje is bovendien nog te horen “
had hij niet meer bij zich?”.
Daar komt bij dat ook de bij aangever weggenomen telefoon zich een paar uur na de beroving in de (buurt van de) [naam locatie] heeft bevonden, de straat waarin de moeder van de verdachte woont en waar verdachte meestal verblijft.
Nu aangever de verdachte aanwijst als degene die hem samen met een ander van zijn geld heeft beroofd, er binnen zeer korte tijd op het account van de verdachte het tellen van een bedrag dat (nagenoeg) geheel overeenkomt met het buitgemaakte bedrag en de gestolen telefoon aanwezig is geweest op een plaats waar de verdachte pleegt te vertoeven, constateert de rechtbank dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de aangever heeft beroofd.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud of de juistheid van de verklaring van de aangever. De aangever heeft gedetailleerd verklaard en die verklaring wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. De stelling van de verdachte dat de aangever hem valselijk heeft beschuldigd is door de verdachte in het geheel niet onderbouwd en op basis van het dossier ook overigens niet aannemelijk geworden. Het feit dat er sprake is van een flink tijdsverloop tussen het feit en de berechting doet aan het vorenstaande niet af.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit het verloop van het gebeuren, waarbij de aangever direct na het overhandigen van zijn geld daarvan is beroofd in combinatie met het feit dat op geen enkel moment de aanwezigheid van een horloge ter plaatse is waargenomen, afgeleid kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachte niet van plan zijn geweest aangever daadwerkelijk een horloge voor zijn geld te verkopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10/021097-21
2.
hij op 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel en Utrecht,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
- pistool (en een patroonhouder en/of bijbehorende munitie)(merk CZ, model 75 Ben, kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 22 januari 2021 te Utrecht,
als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto, (merk Seat, type Ibiza, kenteken [kentekennummer] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie , zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
4.
hij op 22 januari 2021 te Utrecht ,
als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Seat, type Ibiza, kenteken [kentekennummer] ), daarmee rijdende op de weg,
- meermalen op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft en
- een stopteken negeerde op de Hogeweidebaan/Rietsuikerweg en
- op de Vanilleweg, Hogeweidebaan en Vicuslaan over het fietspad reed en
- het rode verkeerslicht op de Langerakbaan/busbaan Parkwijk negeerde;
- op de Castellumlaan over het trottoir reed en
- het rode verkeerslicht op de Meerndijk/kruising Rijksstraatweg negeerde en
- op de rotonde Meerndijk/Laan 1954 tegen de rijrichting in reed en
- met een snelheid van 100 kilometer per uur, althans een aanzienlijk hogere snelheid van de aldaar toegestande 30 kilometer per uur, op de Meentweg reed en
- op de Tjepmaweg over het fietspad reed,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.
parketnummer 10/317743-20
1.
hij op 11 maart 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, geheel toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het
- tonen en doorladen van een vuurwapen en
- richten van een wapen op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en
- dwingen van die [naam slachtoffer 1] om op de grond te gaan liggen en
- in een berging opsluiten van die [naam slachtoffer 1] ;
2 subsidiair
hij op 11 maart 2019 te Schiedam,
tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 2750 euro, door
- zich voor te doen als (een) bona fide verkoper(s) van een horloge,
- met die [naam slachtoffer 1] af te spreken in Schiedam,
- die [naam slachtoffer 1] mee te nemen naar een berging,
- ( aldaar) geld (2750 euro) aan te nemen van die [naam slachtoffer 1] (welk geld bedoeld was voor de aanschaf van het horloge);
- ( vervolgens) tonen en doorladen van een vuurwapen, en
- richten van een wapen op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en
- dwingen van die [naam slachtoffer 1] om op de grond te gaan liggen en
- in een berging opsluiten van die [naam slachtoffer 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/021097-21
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 4
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
parketnummer 10/317743-20
feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 subsidiair
medeplegen van oplichting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf zijn gebaseerd
De verdachte heeft een vuurwapen met bij behorende munitie voorhanden gehad op de openbare weg. Aan vuurwapenbezit zijn grote risico’s verbonden, omdat de ervaring leert dat het voorhanden hebben van vuurwapens het gebruik ervan in de hand werkt.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een beroving en oplichting. Het slachtoffer is, in de veronderstelling dat hij een duur horloge zou gaan kopen, naar een kelderbox gebracht en daar beroofd van zijn geld en een telefoon.
Berovingen zijn misdrijven waarvan de impact op slachtoffers groot is. Met een pistool op zijn hoofd moet aangever ook doodsangsten hebben uitgestaan. Daarnaast draagt een dergelijk feit in het algemeen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee verkeersdelicten. Hij heeft tijdens een achtervolging door de verbalisanten zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond in het verkeer. Daarna heeft de verdachte geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Door aldus te handelen heeft de verdachte de controle gefrustreerd op de naleving van de voorschriften die de verkeersveiligheid dienen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De reclassering heeft op 7 april 2021 een rapport over de verdachte opgemaakt, waarvan de rechtbank kennis heeft genomen.
Psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
1 juli 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een verstandelijke beperking, een aandachtsdeficiëntie/ hyperactiviteitsstoornis en van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken.
De genoemde stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig, zoals blijkt uit het klinisch psychologisch onderzoek, het testonderzoek, de anamnese en de ter beschikking staande schriftelijke gegevens over de verdachte. De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Als gevolg van de bij de verdachte gediagnosticeerde verstandelijke beperking, in combinatie met de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis is de verdachte uitermate impulsief en handelt hij regelmatig alvorens na te denken over mogelijke consequenties van zijn gedrag voor anderen. De persoonlijkheidsstoornis draagt ertoe bij dat hij hoe dan ook niet wezenlijk bezig is te overdenken welke gevolgen zijn gedrag voor anderen kan hebben.
De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Hoewel verdachtes feitelijke gedragskeuzen ten tijde van het ten laste gelegde worden vergemakkelijkt door de geconstateerde stoornissen kan niet worden gesteld dat de stoornissen het verdachte volledig onmogelijk hebben gemaakt zijn eigen gedragskeuzes te bepalen. Wel kan worden vermoed dat verdachtes vrijheid van gedragskeuze als gevolg van de stoornissen werd ingeperkt. Verdachtes impulsiviteit maakt het niet volledig onmogelijk tevoren na te denken over mogelijke consequenties van zijn gedrag, maar bemoeilijkt dit wel.
De rechtbank constateert dat de conclusies van de psycholoog worden gedragen door de inhoud van het rapport. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank acht de verdachte voor het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een straf gelijk aan het voorarrest met aanvullend een taakstraf zoals verzocht door de raadsvrouw, acht de rechtbank niet passend.
Gelet op de op te leggen straf wordt, anders dan de verdediging heeft verzocht, de voorlopige hechtenis niet opgeheven.
Ten aanzien van de verkeersdelicten zullen ontzeggingen van de rijbevoegdheid worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de in beslag genomen gouden ketting dat een last zal worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/021097-21. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.450,00 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, nu zij heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, wegens de verzochte vrijspraak. Subsidiair is betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering niet is onderbouwd.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 62, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 5, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en het onder 2 primair ten laste gelegde feit op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
strafoplegging ten aanzien van feit 2 op dagvaarding met parketnummer 10/021097-21 en feiten 1 en 2 subsidiair op de dagvaarding met parketnummer 10/317743-20:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
strafoplegging ten aanzien van feit 3 op dagvaarding met parketnummer 10/021097-21:
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
strafoplegging ten aanzien van feit 4 op dagvaarding met parketnummer 10/021097-21:
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) maanden;
beslist ten aanzien van de nog niet teruggegeven voorwerpen als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: de gouden ketting;
verklaart de
benadeelde partij [naam slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10-021097-21
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ketting, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of tegen het hoofd te drukken en/of die [naam slachtoffer 2] tegen de grond drukken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht ) subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of voor te houden en/of op het hoofd te richten van die [naam slachtoffer 2] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel en/of Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging, althans alleen,
een of meer wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
- pistool (en een patroonhouder en/of bijbehorende munitie)(merk CZ, model 75 Ben, kaliber 9mm) en/of een
- pistool (merk Walther, type Pk380), voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto, (merk Seat, type Ibiza, kenteken [kentekennummer] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
( art 163 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 )
4.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Utrecht en/of De Meern, althans in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Seat, type Ibiza, kenteken [kentekennummer] ), daarmee rijdende op de weg,
- meermalen op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft en/of
- een stopteken negeerde op de Hogeweidebaan/Rietsuikerweg en/of
- op de Vanilleweg, Hogeweidebaan en/of Vicuslaan over het fietspad reed en/of
- het rode verkeerslicht op de Langerakbaan/busbaan Parkwijk negeerde;
- op de Castellumlaan over het trottoir reed en/of
- het rode verkeerslicht op de Meerndijk/kruising Rijksstraatweg negeerde en/of
- op de rotonde Meerndijk/Laan 1954 tegen de rijrichting in reed en/of
- met een snelheid van 100 kilometer per uur, althans een aanzienlijk hogere snelheid van de aldaar toegestande 30 kilometer per uur, op de Meentweg reed en/of
- op de Tjepmaweg over het fietspad reed,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
parketnummer 10-317743-20
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen en/of voorhouden en/of doorladen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- richten van een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of
- dwingen van die [naam slachtoffer 1] om op de grond te gaan liggen en/of
- in een berging opsluiten van die [naam slachtoffer 1] ;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (te weten 2750 euro), in elk geval enig geld en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen en/of voorhouden en/of doorladen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- richten van een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of
- dwingen van die [naam slachtoffer 1] om op de grond te gaan liggen en/of
- in een berging opsluiten van die [naam slachtoffer 1] ;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Schiedam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (van 2750 euro), door
- zich voor te doen als (een) bona fide verkoper(s) van een horloge,
- met die [naam slachtoffer 1] af te spreken in Schiedam,
- die [naam slachtoffer 1] mee te nemen naar een berging,
- ( aldaar) geld (2750 euro) aan te nemen van die [naam slachtoffer 1] (welk geld bedoeld was voor de aanschaf van het horloge);
- ( vervolgens) tonen en/of voorhouden en/of doorladen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- richten van een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of
- dwingen van die [naam slachtoffer 1] om op de grond te gaan liggen en/of
- in een berging opsluiten van die [naam slachtoffer 1] ;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk geld (te weten 2750 euro), in elk geval enig geld en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geld en/of goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )