ECLI:NL:RBROT:2021:7274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
10/021105-21 en 10/248046-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben vuurwapen en medeplegen van schuldwitwassen met verwerping beroep op overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het medeplegen van schuldwitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 januari 2021 in Capelle aan den IJssel een vuurwapen, merk Walther type Pk380, voorhanden heeft gehad. Daarnaast was de verdachte betrokken bij het witwassen van een geldbedrag van in totaal €1.920,-, dat afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand verworpen, omdat de verdachte het vuurwapen na de vermeende noodsituatie in zijn bezit heeft gehouden zonder zich onmiddellijk bij de politie te melden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de meeste ten laste gelegde feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/021105-21 en 10/248046-20
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2021 en 8 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de zaak met parketnumer10/248046-20 is vermeld in de dagvaardingen voor wat betreft de tenlastelegging in de dagvaarding met parketnummer 10/021105-21 zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de tenlastelegging en van de gewijzigde tenlastelegging zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021105-21;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021105-21 en het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/248046-20;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan diagnostiek, ambulante behandeling als de reclassering dat nodig acht, begeleid wonen, verplichte dagbesteding (opleiding) en een locatie gebod met elektronische controle als de reclassering dat nodig acht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021105-21 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 10/248046-20
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De primair ten laste gelegde oplichting in vereniging kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De uiterlijke verschijningsvorm, te weten (1) het meermalen pinnen van het maximale bedrag per pinpas kort nadat het slachtoffer van de fraude het geld op de rekening had overgemaakt, (2) het opzetten van de zonnebril tijdens het pinnen en het direct afzetten daarvan nadien terwijl er geen zon scheen en (3) de uitlatingen van de verdachte tegen twee andere mannen tijdens zijn aanhouding duiden op een bewuste en nauwe samenwerking met anderen, die gericht was op de oplichting van de slachtoffers, waaronder [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . De verdachte heeft ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan die oplichting. Zonder het pinnen van het geld kan immers niet over het uit de oplichting verkregen geld worden beschikt en was er geen bevoordeling.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is met de verdediging – en anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit de aangiftes blijkt dat aangevers - onder het voorwendsel dat een familielid dringend geld nodig zou hebben - door een tot op heden onbekend gebleven persoon via Whatsapp zijn benaderd met het verzoek om geld over te maken naar een bankrekeningnummer ten name van [naam persoon] (een zogenaamde Vrienden In Nood (VIN)-fraude).
Verder blijkt dat de verdachte meermalen van die rekening van [naam persoon] geldbedragen heeft gepind (in totaal € 1.920,-).
Anders dan door de officier van justitie gesteld blijkt uit het enkele pinnen van die rekening echter nog niet dat de verdachte ook bij die tenlastegelegde VIN-fraudes betrokken is geweest, noch dat hij wist dat die gelden afkomstig waren van die aangevers en dat die door middel van oplichting van aangevers op de rekening waren gestort. Het dossier biedt hiervoor verder ook geen houvast.
Nu met het overboeken van bedragen door aangevers naar de rekening van [naam persoon] de oplichting bovendien al was voltooid kan het pinnen door de verdachte evenmin als medeplichtigheid aan die oplichting worden geduid.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring (witwassen in vereniging) zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/248046-20 is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewijswaardering (voorhanden hebben vuurwapen(s))
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte bekent dat hij het vuurwapen merk Walther type Pk380, hierna Walther, voorhanden heeft gehad. Het (medeplegen van het) bezit van het vuurwapen van het merk CZ model 75 Ben, hierna CZ, ontkent hij echter. Dit vuurwapen behoort immers aan de medeverdachte toe en deze heeft het wapen bij het verlaten van de woning direct in zijn zak gestoken en tijdens de vlucht uit de auto gegooid. De verdachte heeft dan ook op geen enkel moment de beschikkingsmacht over dat vuurwapen gehad.
4.4.2.
Standpunt officier van justitie
Voordat de medeverdachte zijn CZ uit de auto had gegooid, heeft de verdachte al langere tijd met de medeverdachte in de auto gezeten. De verdachte wist toen ook dat de medeverdachte de CZ bij zich had. Hieruit volgt dan ook dat hij samen met de medeverdachte de beschikking heeft gehad over beide wapens (de Walther en de CZ).
4.4.3.
Beoordeling
Vaststaat dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de CZ op 22 januari 2021 bij aangever heeft opgehaald en heeft meegenomen in de auto.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij pas in de woning van aangever heeft begrepen dat de medeverdachte een vuurwapen kwam ophalen. Van een gezamenlijk plan om zich van dit vuurwapen te voorzien en daar verder gezamenlijk over te beschikken is niet gebleken.
Evenmin is gebleken dat de verdachte op enig moment de feitelijke beschikkingsmacht over dat vuurwapen heeft gehad. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat onder die omstandigheden het enkele feit dat de verdachte en de medeverdachte enige tijd in dezelfde auto hebben doorgebracht niet voldoende is om het medeplegen van dat bezit aan te kunnen nemen. De verdachte zal ten aanzien van het medeplegen en het voorhanden hebben van het vuurwapen CZ worden vrijgesproken.
Bewezen is dat de verdachte het vuurwapen Walther voorhanden heeft gehad. Uit het procesdossier blijkt niet van bewuste en nauwe samenwerking en beschikkingsmacht van het vuurwapen Walther ten aanzien van de medeverdachte, zodat ook vrijspraak dient te volgen van het onderdeel tezamen en in vereniging ten aanzien van dat wapen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde witwassen en het voorhanden hebben van het vuurwapen Walther heeft bekend en ten aanzien van die feiten geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/021105-21 en het onder 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/248046-20 heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10/021105-21
2.
hij op 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel en Utrecht, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
- pistool (merk Walther, type Pk380), voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10/248046-20
2.
hij op 8 september 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen meermalen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal €1.920,-,
voorhanden heeft gehad terwijl verdachte en/of zijn mededaders redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/021105-21
2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
parketnummer 10/0248046-20
2
medeplegen van schuldwitwassen
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging ten aanzien van het voorhanden hebben vuurwapen Walther
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand. Er was sprake van een acute bedreigende situatie waarin de verdachte het vuurwapen van de aangever heeft moeten afpakken om zichzelf en de medeverdachte te beschermen. Als verdachte het vuurwapen niet had afgepakt, dan had het verkeerd kunnen aflopen.
5.1.2.
Beoordeling
Slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld (zoals wapenbezit), niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de verdachte als pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende terecht heeft laten prevaleren.
Hiertoe dient dat de verdachte het vuurwapen, nadat hij– naar zijn zeggen - het wapen van de aangever had afgepakt, steeds bij zich heeft gehouden en hij het pas heeft weggegooid toen hij in de auto (ongeveer 30 minuten later) door de politie werd achtervolgd.
Zo al sprake is geweest van noodtoestand bij het in bezit krijgen door de verdachte van het vuurwapen in de woning, is die toestand met het verlaten van de woning beëindigd. De verdachte heeft het vuurwapen toen echter in zijn bezit gehouden. Daarbij is niet aannemelijk geworden dat hij zich toen onmiddellijk (op legale wijze) van dat pistool heeft willen ontdoen, door bijvoorbeeld direct naar de politie te gaan om het wapen af te geven.
Hij heeft er daarentegen voor gekozen het vuurwapen onder zich te houden, terwijl daartoe geen noodzaak meer was. Na het verlaten van de woning was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake meer van een noodtoestand als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand wordt dan ook verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen door het contant opnemen van geldbedragen van een bankrekening, terwijl dat geld afkomstig was uit enig misdrijf. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
Tevens heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Aan het voorhanden hebben van vuurwapens zijn grote risico’s verbonden, omdat, zo blijkt ook in de onderhavige zaak, het voorhanden hebben van vuurwapens het gebruik ervan in de hand werkt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering
Het Leger des Heils, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 april 2021. Dit rapport houdt, onder meer, het volgende in.
Er is sprake van een toename in de ernst van de aard van de delicten van de verdachte en deze lijken niet langer voort te komen uit mogelijk impulsief gedrag en/of gebrekkige emotieregulatie van de verdachte. Verdachte lijkt actief in een crimineel milieu en woont bij zijn moeder in een achterstandswijk. De ingezette jeugdhulpverleningstrajecten lijken niet geleid te hebben tot een blijvende gedragsverandering.
Sinds de verdachte op 17 april 2020 uit detentie kwam, heeft hij geen zinvolle dagbesteding meer gehad en geen legale bron van inkomsten.
De reclassering acht, gezien de zorgelijke ontwikkeling in het delictgedrag van verdachte en zijn jonge leeftijd, nader onderzoek en diagnostiek noodzakelijk om te kunnen komen tot passende en effectieve interventies. Het risico op recidive wordt ingeschat op hoog.
De reclassering adviseert oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, meewerken aan onderzoek en diagnostiek (ambulante behandeling), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een zinvolle dagbesteding.
Pro Justitia onderzoek
Naar aanleiding van de opmerking van de reclassering dat nader onderzoek over de verdachte raadzaam is, heeft de officier van justitie opdracht gegeven tot het laten opstellen van een NIFP-rapport door een psycholoog. De verdachte heeft blijkens het rapport van
8 juni 2021 geweigerd om hieraan zijn medewerking te verlenen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht en de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij aan die bijzondere voorwaarden zal meewerken, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden als door de reclassering genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de duur van de op te leggen straf wordt, anders dan de verdediging heeft verzocht, de voorlopige hechtenis niet opgeheven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen

Benadeelde partij [naam slachtoffer 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/021105-21. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.450,00 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, nu zij heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, wegens de verzochte vrijspraak.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/248046-20. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.250,00 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, wegens de verzochte vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Subsidiair is betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Tevens zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu thans onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 2] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/248046-20. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade en een vergoeding van
€ 131,52 voor het opnemen van een vrije dag.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vergoeding voor het opnemen van een vrije dag heeft zij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering, nu de vordering ten aanzien van dit deel onvoldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, wegens de verzochte vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Subsidiair is betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Tevens zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu thans onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/021105-21 en de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/248046-20 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit op de dagvaarding met parketnummer 10/021105-21 en het onder 2 ten laste gelegde feit op de dagvaarding met parketnummer 10/248046-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en dient zich te melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan onderzoek en diagnostiek en laat zich, indien geïndiceerd, behandelen door een forensische GGZ instelling, te bepalen door de DJI en/of reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde verblijft – indien geïndiceerd geacht door DJI en/of reclassering en afhankelijk van de bevindingen van het diagnostisch onderzoek – in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door DJI en/of de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde heeft een vaste dagbesteding in de vorm van werk en/of scholing. De veroordeelde wordt verplicht om minimaal 24 uur per week arbeid te verrichten en/of een opleiding te volgen. Zolang de veroordeelde geen of qua uren onvoldoende (naar oordeel van de reclassering geschikte) betaalde arbeid heeft of scholing volgt, dient hij mee te werken aan een hiertoe noodzakelijk geacht traject of onbetaalde arbeid te verrichten bij een door de reclassering goed bevonden werkgever.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de
benadeelde partij [naam slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart
de benadeelde partij [naam slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart
de benadeelde partij [naam slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging en tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/021105-21
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ketting, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam slachtoffer 3] een vuurwapen, althans een op vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of tegen het hoofd te drukken en/of die [naam slachtoffer 3] tegen de grond drukken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of voor te houden en/of op het hoofd te richten van die [naam slachtoffer 3] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Capelle aan den IJssel en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen,
een of meer wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
- pistool (en een patroonhouder en/of bijbehorende munitie)(merk CZ, model 75 Ben, kaliber 9mm) en/of een
- pistool (merk Walther, type Pk380), voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
parketnummer 10/248046-20
1.
hij op of omstreeks 8 september 2020 te Rotterdam en/of Rhoon en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en) (van respectievelijk in totaal €4.250,- en €1.400,-), althans enig goed, door
- berichten te sturen aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en zich daarbij voor te doen als de zoon van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of
- daarbij aan te geven een nieuw telefoonnummer te hebben en/of
- tegenover die [naam slachtoffer 1] te doen voordoen dat hij dringend rekeningen moest betalen maar dit niet kon op zijn nieuwe telefoon en/of tegenover die [naam slachtoffer 2] te doen voordoen dat hij dringend rekeningen moest betalen maar dit niet kon omdat hij geen scanner van de ABN AMRO bank bij zich had en/of
- die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te vragen om met spoed de openstaande rekeningen te voldoen en/of geld over te maken;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
onbekend gebleven personen op of omstreeks 8 september 2020 te Rotterdam en/of Rhoon en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en) (van respectievelijk in totaal €4.250,- en €1.400,-), althans enig goed, door
- berichten te sturen aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en zich daarbij voor te doen als de zoon van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of
- daarbij aan te geven een nieuw telefoonnummer te hebben en/of
- tegenover die [naam slachtoffer 1] te doen voordoen dat hij dringend rekeningen moest betalen maar dit niet kon op zijn nieuwe telefoon en/of tegenover die [naam slachtoffer 2] te doen voordoen dat hij dringend rekeningen moest betalen maar dit niet kon omdat hij geen scanner van de ABN AMRO bank bij zich had en/of
- die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te vragen om met spoed de openstaande rekeningen te voldoen en/of geld over te maken
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 8 september 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door het -kort na het overmaken van het geld door die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] - pinnen van die geldbedragen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 8 september 2020 te Rotterdam en/of Rhoon en/of Capelle aan den IJssel, althans in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal van voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal €2.250,- en/of €1.920,-, althans enig geldbedrag
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig (eigen) misdrijf;
(art. 420bis lid 1 ahf/ond a, 420bis lid 1 ahf/ond b, 420bis.1, 420quater lid 1 ahf/ond a, 420quater lid 1 ahf/ond b, 420quater.1 Wetboek van Strafrecht)
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )