ECLI:NL:RBROT:2021:727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
C/10/609365 / JE RK 20-3400
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot vervallen verklaring van schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder van een minderjarige, [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2006, om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR) te vervallen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P. van Baaren, verzocht om de aanwijzing te laten vervallen omdat deze te vaag zou zijn en zij gedwongen werd samen te werken met de jeugdbeschermer, mw. [naam vertegenwoordigster]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 7 januari 2021, waarbij de moeder en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig waren, terwijl de vader niet verscheen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing op 27 november 2020 aan de moeder was verzonden en dat het verzoek tijdig was ingediend. De kinderrechter heeft de noodzaak van de aanwijzing beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden, waaronder de zorgen over de veiligheid van [voornaam minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder. De GI had eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend en de moeder had zich niet gehouden aan de voorwaarden die door de GI waren gesteld. De kinderrechter oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing voldoende concreet en specifiek was en dat deze zorgvuldig tot stand was gekomen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen, met de overweging dat de aanwijzing noodzakelijk was om de ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter heeft de moeder wel aangemoedigd om de noodzakelijke toestemming voor hulpverlening te verlenen, zodat de hulp voor [voornaam minderjarige] zo snel mogelijk kan starten. De beschikking is gegeven door mr. G.M. Paling, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/609365 / JE RK 20-3400
Datum uitspraak: 21 januari 2021

Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam moeder] ,

wonende te [woonplaats moeder] , hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. van Baaren, te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2006 op [geboorteplaats minderjarige] ,

hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende op [woonplaats vader] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlage van de moeder van 4 december 2020, ingekomen bij
de griffie op 7 december 2020;
- de brief met bijlage van de GI van 15 december 2020, ingekomen bij de griffie op 18 december 2020.
Op 7 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. P. van Baaren;
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
[voornaam minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft bij een tante vaderszijde.
Bij beschikking van 8 april 2020 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 8 juli 2020. Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor [voornaam minderjarige] verleend voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 16 april 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij de tante vaderszijde, verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van 3 juli 2020 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 juli 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verleend in het netwerk, te weten bij tante vaderszijde, met ingang van 8 juli 2020 tot
8 april 2021.
De GI heeft op 1 december 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR) geeft de volgende aanwijzing(en):
  • U staat open voor contact met JBRR.
  • JBRR heeft zicht op de thuissituatie. Om dit te creëren werkt u hieraan mee.
  • U blijft op een respectvolle wijze in contact met uw dochter, haar pleegmoeder en de hulpverlening.
  • U werkt mee aan de hulpverlening die nodig is voor uw dochter en u verleent de noodzakelijke toestemming voor de hulpverlening van uw dochter (GGZ en Rubicon pleegzorg).
  • U werkt mee aan onbelast fysiek contact met uw dochter, maar ook tussen [voornaam minderjarige] , haar broertje en zus. U staat open voor de adviezen vanuit de hulpverlening hierover.

Het verzoek

De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel, dan wel gedeeltelijk, vervallen te verklaren.
Namens de moeder is hiertoe ten eerste aangevoerd dat de aanwijzing te vaag is - en te weinig specifiek - om als aanwijzing toegevoegde waarde te kunnen hebben. Het gaat om het meewerken met de GI in zijn algemeenheid. De genoemde punten zijn allemaal niet geschikt om een aanwijzing over te geven.
Voorts verzoekt de moeder om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, omdat daarin is vervat dat zij moet samenwerken met mw. [naam vertegenwoordigster] ( [voornaam vertegenwoordigster] ). De moeder wordt steeds gedwongen om met haar samen te werken, terwijl de jeugdbeschermer een slecht en onjuist beeld van haar heeft. De moeder erkent dat zij een keer tegen de tante heeft geschreeuwd, omdat de tante gezegd had dat [voornaam minderjarige] nooit terug zou komen bij de moeder. De moeder doet er alles aan om [voornaam minderjarige] bij haar terug te krijgen. Als de tante dan zegt dat dit nooit gaat gebeuren, is de moeder boos. Dit is niet onbegrijpelijk. Mevrouw [naam vertegenwoordigster] had hiervoor begrip moeten hebben, maar zij maakt de moeder enkel verwijten. De moeder wil dus - dit heeft zij ter zitting benadrukt - beslist niet met mw. [naam vertegenwoordigster] samenwerken of contact met haar hebben, ook niet indirect.
Het gezin heeft Ambulante spoedhulp (ASH) gehad. De moeder is bezig met het regelen van hulp voor haar persoonlijke problematiek vanuit Parnassia - naar verwachting zal die hulp in maart 2021 starten. Op dit moment heeft de moeder begeleiding vanuit het wijkteam. De moeder staat er - in tegenstelling tot wat wordt beweerd - voor open om in gesprek te gaan met een andere jeugdbeschermer, van Antilliaanse komaf. Dit gesprek heeft nog geen doorgang gevonden omdat deze mevrouw op vakantie was. De moeder kan echter niet met deze oplossing instemmen, omdat mw. [naam vertegenwoordigster] dan op de achtergrond betrokken blijft, waartegen de moeder zich - zoals gezegd - nadrukkelijk verzet. De moeder stemt er wel mee in om de toestemmingsverklaringen in te vullen en te ondertekenen die zien op de inzet van hulpverlening aan [voornaam minderjarige] .
Voor zover de GI hierom verzoekt, brengt de advocaat naar voren dat de moeder niet in staat is om een dwangsom te betalen. De moeder wil in 2021 een eigen bedrijf beginnen, en als zij dan wordt belast met dwangsommen, levert dit financiële problemen op voor haar bedrijf.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting toegelicht waarom aan de moeder een schriftelijke aanwijzing is gegeven.
Er waren ernstige zorgen om de veiligheid van [voornaam minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder. In het kader van crisisinterventie is de GI in april 2020 bij het gezin betrokken geraakt. Zoals ook in het op 25 juni 2020 vastgestelde gezinsplan staat vermeld, blijft thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] het doel. Er dient dan echter eerst duidelijk te worden wat nodig is om dit te kunnen bewerkstelligen.
De jeugdbeschermer heeft de aanwijzingen - voor zover het beleid dit toestaat - zo concreet mogelijk proberen te omschrijven. Zo wordt met ‘respectvol omgaan met [voornaam minderjarige] , haar pleegmoeder en de hulpverlening’ bedoeld dat de moeder de betrokkenen niet mag uitschelden.
De GI probeert al vanaf het begin van de (voorlopige) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing (dus vanaf 8 april 2020) zicht te krijgen op de thuissituatie bij de moeder. De moeder gaat echter voortdurend de strijd aan en houdt de noodzakelijke hulpverlening af. Zij wil niet met de betrokken jeugdbeschermer in gesprek en de jeugdbeschermer mag niet op huisbezoek komen. De moeder is van mening dat de jeugdbeschermer negatief is en op de hand van de vader. Als het gesprek tussen de moeder en de jeugdbeschermer uiteindelijk op gang is gekomen, geeft de moeder na afloop daarvan een ander beeld dan wat werkelijk is gezegd. Daarnaast gaat de moeder over de grenzen van de hulpverleners en de pleegmoeder heen door hen uit te schelden en te beschuldigen, bijvoorbeeld van het afluisteren van gesprekken.
De hulpverlening vanuit de GI ligt op dit moment stil, waardoor er geen zicht is op de thuissituatie bij de moeder. De GI heeft nagedacht over alternatieven. De inzet van een andere jeugdbeschermer vindt de GI niet in het belang van [voornaam minderjarige] , omdat zij dan weer opnieuw haar verhaal moet vertellen. Bij de uitspraak in hoger beroep - waarbij de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn bekrachtigd - is aangegeven dat het wenselijk is dat een andere jeugdbeschermer, van Antilliaanse komaf, wordt ingezet. De jeugdbeschermer zal de gesprekken met [voornaam minderjarige] en de pleegmoeder blijven voeren. In november 2020 - dus vóórdat de GI een schriftelijke aanwijzing aan de moeder heeft gegeven - is aan de moeder reeds medegedeeld dat een andere jeugdbeschermer, van Antilliaanse komaf, met haar in gesprek zal gaan. Er is toen ook daadwerkelijk een gesprek gepland, maar de moeder heeft dit geweigerd. De Antilliaanse jeugdbeschermer is inmiddels weer terug van vakantie. Daarbij komt dat de moeder de toestemmingsverklaringen voor de inzet van hulpverlening (GGZ en Rubicon pleegzorg) aan [voornaam minderjarige] niet goed invult of deze ongetekend retour stuurt. Hierdoor kan de hulpverlening niet starten. Om de moeder de gelegenheid te geven alsnog haar toestemming te geven, heeft de jeugdbeschermer de formulieren meegenomen.
De moeder geeft met haar handelwijze geen invulling aan haar gezag over [voornaam minderjarige] . Hierdoor kan de GI geen beslissing nemen over het perspectief van [voornaam minderjarige] . Ook wordt het de GI op deze manier zo goed als onmogelijk gemaakt om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling. Het grootste zorgpunt is dat [voornaam minderjarige] vanaf april 2020 de moeder niet heeft gezien. De moeder wil geen fysiek contact met haar dochter. [voornaam minderjarige] heeft hier veel verdriet van. Het is heel schadelijk voor haar ontwikkeling als zij keer op keer wordt afgewezen. De GI vindt het dan ook van groot belang dat [voornaam minderjarige] de moeder - en haar broertje en zusje - kan zien.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
De schriftelijke aanwijzing is op 27 november 2020 aan de moeder verzonden of uitgereikt. Nu het verzoek (binnen twee weken) na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de moeder ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter onder andere op verzoek van de met het gezag belaste ouder de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Daarbij dient onder meer beoordeeld te worden of de aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen, daarbij een belangenafweging heeft plaatsgevonden en de aanwijzing deugdelijk is gemotiveerd. Nu bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven aan de GI een zekere beleidsvrijheid toekomt, beziet de kinderrechter - gegeven de taak van de GI - of deze voldoende gronden heeft om de schriftelijke aanwijzing op te leggen.
De GI heeft in de schriftelijke aanwijzing beschreven wat aan de aanwijzing vooraf is gegaan. Vanuit de GI wordt gekeken wat nodig is om [voornaam minderjarige] thuis te plaatsen en of de moeder haar kan bieden wat zij nodig heeft. De GI is duidelijk geweest in haar visie. In ieder geval is GGZ-hulp voor [voornaam minderjarige] noodzakelijk, om haar verleden te verwerken. Het is belangrijk dat er zicht komt op de thuissituatie, maar ook dat [voornaam minderjarige] en moeder elkaar zien en spreken. In het door de GI overgelegde gezinsplan zijn de doelen en gestelde voorwaarden nader omschreven. Ook blijkt uit dit gezinsplan dat de moeder vanaf het begin van de beschermingsmaatregelen het contact met de GI, het inzetten van hulp voor de aanwezige problematiek van [voornaam minderjarige] en het nakomen van afspraken stagneert. Voorbeelden hiervan zijn dat de moeder voortdurend de strijd aangaat. Er zijn diverse keren gesprekken met de moeder gevoerd over haar wens dat [voornaam minderjarige] thuis komt wonen, wat hiervoor nodig is en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan. De voorwaarden zijn per e-mail aan de moeder verzonden. Op 24 november 2020 heeft de GI een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven, waarin uiteen is gezet wat er is gebeurd en wat van de moeder wordt verwacht, met daaraan gekoppelde consequenties. De moeder heeft er echter voor gekozen om niet naar het voorgestelde gesprek te komen, waarbij een andere jeugdbeschermer, van Antilliaanse komaf, aanwezig zou zijn, met als gevolg dat haar een schriftelijke aanwijzing is gegeven.
In de schriftelijke aanwijzing heeft de GI omschreven waarop deze aanwijzing betrekking heeft: het afhouden van noodzakelijke hulpverlening (wat onder meer blijkt uit het niet ondertekenen van toestemmingsverklaringen voor de inzet van hulpverlening voor [voornaam minderjarige] ), het afzeggen van afspraken en het niet in gesprek willen gaan met de jeugdbeschermer, waardoor er geen zicht is op de thuissituatie. De moeder houdt zich hiermee niet aan de voorwaarden die door de GI zijn gesteld. Gelet op dit alles is de schriftelijke aanwijzing naar het oordeel van de kinderrechter voldoende concreet en specifiek.
Ter zitting heeft de moeder er blijk van gegeven dat ze heeft begrepen wat de bedoeling was van de schriftelijke aanwijzing, maar dat zij niet wil samenwerken met mw. [naam vertegenwoordigster] . De GI heeft naar alternatieven gezocht - de inzet van een ander jeugdbeschermer, van Antilliaanse komaf, om met de moeder in gesprek te gaan - maar ook hier heeft de moeder niet aan mee willen werken.
Op grond van het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen, terecht én op de juiste gronden is gegeven. De inhoud van de schriftelijke aanwijzing is in het belang van [voornaam minderjarige] . Dit belang dient van doorslaggevende betekenis te zijn. De schriftelijke aanwijzing is noodzakelijk teneinde de concrete ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige] weg te nemen. De schriftelijke aanwijzing is ook deugdelijk gemotiveerd.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing dan ook afwijzen.
Nu de moeder zich bereid heeft verklaard om alsnog de noodzakelijke toestemming te verlenen voor de hulpverlening van [voornaam minderjarige] en de nodige formulieren voorhanden zijn, heeft de kinderrechter de moeder een voorstel gedaan om direct na afloop van de zitting de formulieren in te vullen, te ondertekenen en deze aan de jeugdbeschermer te overhandigen, zodat de beoogde hulp voor [voornaam minderjarige] op een zo’n kort mogelijke termijn kan starten.

De beslissing:

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van
1 december 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.A. den Hartog, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2021.