ECLI:NL:RBROT:2021:7266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
10/103104-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van cocaïne en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid cocaïne en voorwerpen die gebruikt worden voor de drugshandel. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein. Tijdens de zitting op 14 juli 2021 werd de gewijzigde tenlastelegging besproken, waarin de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 210,5 gram cocaïne, alsook van 538,5 gram boorzuur en diverse andere voorwerpen die vaak in de drugshandel worden aangetroffen.

De officier van justitie, mr. R.P.L. van Loon, eiste vrijspraak voor een onderdeel van de tenlastelegging, maar ook bewezenverklaring van de andere feiten, met een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van vals geld, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de andere tenlasteleggingen, gezien de combinatie van aangetroffen goederen en de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, alsook een taakstraf van 120 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het risico dat de verdachte zijn dochter van drie jaar oud in gevaar had gebracht door zijn betrokkenheid bij de drugshandel. De rechtbank hield rekening met eerdere strafbare feiten van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die een voorwaardelijke straf adviseerde met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de rechtbank gaf ook een last tot teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/103104-21
Datum uitspraak: 28 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte]
,
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht en dat de verdachte zich laat behandelen door De Waag, alsmede een geldboete van € 10.000,- bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft – met uitzondering van de 99,8 gram cocaïne die bij verdachte in zijn fouillering is aangetroffen – vrijspraak bepleit en daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de (overige) aangetroffen goederen los van elkaar bezien niet specifiek bedoeld behoeven te zijn voor het bewerken of verwerken van drugs. De betreffende goederen hebben ook andere toepassingen. Er is daarnaast geen bewijs dat de drugs aangetroffen in de woning van de verdachte zijn. Verder is subsidiair aangevoerd dat er geen onderzoek is verricht naar vals geld en dat ten aanzien daarvan partiële vrijspraak dient te volgen.
4.2.2.
Beoordeling
Vooropgesteld kan worden dat het aantreffen van de stoffen in de woning waar de verdachte verbleef niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Voor de beoordeling van de betekenis die aan de wetenschap omtrent de bestemming moet worden gehecht zijn de feiten en omstandigheden van belang.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat de combinatie van goederen die is aangetroffen in de woning waar de verdachte verbleef veelal wordt gebruikt in de drugshandel. Te weten: een grammenweegschaal, boorzuur (versnijdingsmiddel), sealbags, vacuümzakken, een geldtelmachine en een drugspers. In de woning waar de verdachte verbleef was cocaïne verstopt op verscheidene plekken. Verder is er bij de fouillering van de verdachte een dealershoeveelheid cocaïne aangetroffen en zijn op de telefoon van de verdachte afbeeldingen en videobeelden aangetroffen waarop blokken cocaïne en henneptoppen te zien zijn en notitieblaadjes waarin onder andere over ‘boli’ gesproken wordt, zijnde een woord dat regelmatig gebruikt wordt voor cocaïne afkomstig uit Bolivia.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, maakt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de in de woning en bij de verdachte aangetroffen cocaïne en de in de woning aangetroffen goederen, zoals genoemd in de tenlastelegging, gebruikt werden door de verdachte voor de handel in de cocaïne.
Met de verdediging is de rechtbank wel eens dat niet vastgesteld kan worden dat er sprake is geweest van het voorhanden hebben van vals geld, nu daar geen onderzoek naar is gedaan. Van dat onderdeel van feit 2 zal de verdachte worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
De verweren worden grotendeels verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij, op 14 april 2021 te Vlaardingen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 210,5 gram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op 14 april 2021 te Vlaardingen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen
en/ofafleveren van een hoeveelheid cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
te weten
- 538,5 gram boorzuur en
- een elektronische (grammetjes)weegschaal en
lege vacuumzakken en
- zwarte sealbags en
- een sealapparaat en
- een drugspers en
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van art. 10, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een handelshoeveelheid cocaïne en voorwerpen voor het bewerken en verwerken daarvan voorhanden gehad en was dus betrokken bij de handel in hard drugs. Daarmee heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik hiervan. Het gebruik van harddrugs levert een gevaar op voor de gezondheid van de personen die dit gebruiken en bij gebruik op grote schaal ook voor de volksgezondheid. Daarnaast leidt het gebruik van (hard)drugs tot andere criminaliteit, zoals vermogensdelicten, omdat gebruikers daarmee hun aankoop van drugs bekostigen en tot geweldsdelicten zoals hiervoor reeds benoemd. In de woning waar hij verbleef en drugs is aangetroffen, verbleef ook zijn dochter van drie jaar oud. Hij heeft daarmee een groot risico genomen dat zijn dochter hiermee in aanraking zou komen. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt hier rekening mee.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 juli 2021. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van de in beslag genomen geldbedragen, zal ten aanzien van deze geldbedragen een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en hij werkt mee aan diagnostisch- en intelligentieonderzoek. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
86 (zesentachtig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
43 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen 1, 2 en 5 (geldbedragen van € 2.300, € 31.830 en € 320).
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Vlaardingen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 210,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
2
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Vlaardingen, althans in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en/of vervoeren van een hoeveelheid cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen en/of voorwerpen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
te weten
-538,5 gram boorzuur en/of
-een elektronische (grammetjes)weegschaal en/of
-één of meerdere lege vacuumzakken en/of
-een of meerdere zwarte sealbags en/of
-een sealapparaat en/of
-een drugspers en/of
-vals geld ter waarde van 320 euro.
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet )
3
hij, op of omstreeks 14 april 2021, te Vlaardingen,
althans in Nederland,
telkens een voorwerp, te weten (een) geld(bedrag) ter waarde van 34450 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )