ECLI:NL:RBROT:2021:7264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
10/068245-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak wegens gebrek aan bewijs voor opzet tot dwang

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen, heeft de rechtbank Rotterdam op 28 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij in de nacht van 22 op 23 augustus 2020 onzedelijke handelingen had verricht bij het slachtoffer, terwijl zij samen in bed lagen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte om het slachtoffer te dwingen tot het dulden van deze handelingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer samen met een getuige in een tweepersoonsbed sliepen. Het slachtoffer verklaarde dat de verdachte haar onzedelijk had betast, maar de verdachte ontkende dit en stelde dat hij zich niet bewust was van zijn handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht tegen de wil van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat er geen bewijs was dat de verdachte wist of het slachtoffer sliep of wakker was en dat het slachtoffer haar wil niet kenbaar had gemaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk handelingen had verricht die onder dwang plaatsvonden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs voor opzet in zaken van ontucht en de noodzaak om de wil van het slachtoffer in overweging te nemen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/068245-21
Datum uitspraak: 28 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte]
,
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Vrijspraak

4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier concludeert tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en voert daartoe aan dat er geen enkele reden bestaat om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [naam aangeefster] (hierna: [naam aangeefster]). Deze verklaring houdt in dat de verdachte haar terwijl hij naast haar in bed lag onzedelijk heeft betast. Met zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een feitelijke aanranding van de eerbaarheid als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden. Zo er al iets is gebeurd, dat is dat gebeurd terwijl de verdachte sliep en was hij zich daar dus niet van bewust. Tot slot wordt aangevoerd dat het opzet van de verdachte niet is gericht geweest op het tegen de wil van het slachtoffer haar te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
4.1.3.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte in de nacht van 22 op 23 augustus 2020 samen met de aangeefster [naam aangeefster] en de getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige]) in een tweepersoonsbed heeft geslapen. De verdachte lag daarbij tussen hen in.
[naam aangeefster] heeft verklaard dat de verdachte haar ’s nachts, terwijl zij stil lag, onzedelijk zou hebben betast door – kort gezegd – meerdere malen (over haar kleding heen) over haar borsten, benen en vagina te wrijven en in haar borsten te knijpen.
De verklaring van [naam aangeefster] tijdens haar verhoor door de politie op 7 oktober 2020 komt op essentiële punten overeen met haar eerdere verklaring afgelegd bij de politie op 10 september 2020. Deze verklaringen komen ook overeen met wat zij in de betreffende nacht hierover kort aan haar zus heeft verteld en de ochtend daarop meer uitgebreid aan [naam getuige] en weer later opnieuw aan haar zus. De verklaring van [naam aangeefster] komt daarnaast op belangrijke punten overeen met de verklaringen die de verdachte hierover heeft afgelegd en vindt ook enige ondersteuning in het tekstbericht dat de verdachte de ochtend na het incident naar [naam aangeefster] heeft verstuurd.
De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam aangeefster]. De rechtbank gaat dus uit van de juistheid daarvan.
De verklaring van de verdachte dat hij zich op geen enkele wijze bewust is geweest van zijn handelingen, anders dan dat hij tegen [naam aangeefster] aan lag en een hand om haar middel had in de buurt van haar borsten, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte heeft [naam aangeefster] over haar kleding (T-shirt en legging) betast door over haar borsten te wrijven en daarin te knijpen, is vervolgens via het voeteneind uit bed gekropen om naar het toilet gegaan, is daarna langs dezelfde weg weer in bed gekropen, om kort daarna door te gaan met het betasten van [naam aangeefster] over de kleding waarbij hij met een van zijn handen ook richting haar vagina bewoog. Gelet hierop gelooft de rechtbank niet dat de verdachte zijn handelingen onbewust in zijn slaap heeft verricht, zoals hij heeft verklaard. Dat de verdachte zelf ook inzag dat hij met zijn handelingen een grens had overschreden, volgt uit de omstandigheid dat hij [naam getuige] nadat [naam aangeefster] het bed eenmaal had verlaten vroeg waar [naam aangeefster] gebleven was en zich over haar vertrek bezorgd maakte alsmede uit het tekstbericht dat hij de volgende ochtend vroeg stuurde naar [naam aangeefster]. Wanneer hij zich inderdaad onbewust was geweest van zijn handelingen bestond hiervoor geen aanleiding.
Samengevat oordeelt de rechtbank dat de verdachte [naam aangeefster] heeft betast op de door haar beschreven wijze en dat de verdachte opzet had op deze ontuchtige handelingen. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of dat een misdrijf oplevert op grond van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de verdachte wordt beschuldigd.
Artikel 246 Wetboek van Strafrecht vereist dat er naast ontuchtige handelingen sprake is geweest van dwang tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen door middel van ‘geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld’. De Hoge Raad heeft daarover recent geoordeeld dat van dit laatste alleen sprake kan zijn als de verdachte ervoor zorgt dat het slachtoffer de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat zijn opzet daar ook op was gericht.
Het dossier wijst niet uit of de verdachte wist of [naam aangeefster] sliep of wakker was. Zelf verklaart [naam aangeefster] hierover dat zij dacht dat de verdachte dacht dat zij sliep. Het dossier wijst wel uit dat [naam aangeefster], nadat zij wakker was geworden omdat de verdachte zijn arm stevig om haar heen had geslagen en haar vervolgens ging betasten, niet heeft bewogen en haar wil niet kenbaar heeft gemaakt aan de verdachte. Dat geldt ook voor het betasten nadat de verdachte naar het toilet was gegaan. Gelet op deze omstandigheden, is er geen bewijs dat de verdachte opzettelijk zijn handelingen tegen de wil van [naam aangeefster] in deed. [naam aangeefster] maakte haar wil niet kenbaar aan de verdachte en er is ook geen ander bewijs dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had om [naam aangeefster] te dwingen zijn handelingen tegen haar wil te ondergaan.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2020 tot en met 23 augustus 2020 te
Bergschenhoek, althans in Nederland,
[naam aangeefster] door geweld en/of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het
dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) onverhoeds zijn hand over de (met kleding
bedekte) buik en/of borst(en) en/of (boven)benen en/of vagina van die [naam aangeefster]
te wrijven, en/of
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) onverhoeds in de (met kleding bedekte)
borst(en) van die [naam aangeefster] te knijpen;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )