ECLI:NL:RBROT:2021:7263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
10/075597-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding na brandstichting in leaseauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en moest een schadevergoeding van € 5.411,20 betalen aan de benadeelde leasemaatschappij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 juni 2019 opzettelijk brand had gesticht in een leaseauto, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Tijdens de zitting op 14 juli 2021 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder verklaringen van getuigen die de verdachte op de avond van de brand zagen. De verdachte had aanvankelijk een andere man als dader aangewezen, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de brandstichting en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte en legde een voorwaardelijke straf op om herhaling te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, omdat de schade voldoende was onderbouwd en niet werd betwist door de verdachte. De rechtbank bepaalde dat de schadevergoeding moest worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de brand.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/075597-20
Datum uitspraak: 28 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte]
,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.A. Kloos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Dat heeft namelijk een andere man gedaan, zo heeft de verdachte op de zitting verklaard. Daarnaast was er geen reëel gevaar voor goederen, personen of gebouwen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 2 juni 2019 omstreeks 21.30 uur is in een bosje aan de Groenedijk te Capelle aan den IJssel brand gesticht in een leaseauto die in gebruik was bij de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij toen en daar ter plaatse was. Uit de verklaring van [naam 1], een vriendin van de verdachte, volgt dat zij die avond in het gezelschap was van de verdachte. De verdachte vertelde haar dat hij zijn auto in de brand wilde steken. Zij heeft gezien dat de verdachte met zijn auto een terrein afreed en het gras opreed en later terug kwam met een verbrandde arm. Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaring van [naam 2], inhoudende dat een auto vooruit de bosjes inreed, de bestuurder iets in de richting van de auto gooide waarna een steekvlam ontstond.
De partner van de verdachte, [naam 3], heeft verklaard dat de verdachte diezelfde avond thuis kwam met verbrandde armen en haar toen vertelde dat dat was gebeurd met ‘iets aansteken’.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die de brand in zijn leaseauto heeft aangestoken.
Bij de brandstichting was, anders dan de verdediging heeft betoogd, sprake van gemeen gevaar voor goederen De auto stond immers tussen de bomen en planten toen hij in brand werd gestoken, hetgeen zaken (en dus goederen) zijn in de zin van de wet. Dat er ook sprake is geweest van gemeen gevaar voor personen is niet komen vast te staan. Daarvan zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
Ter zitting heeft de verdachte een (nieuw) alternatief scenario gepresenteerd. Dit scenario houdt in dat hij die bewuste avond een afspraak had in de bosjes bij de Groenedijk met een hem onbekende man. Deze man zou hem spullen voor een hennepkwekerij verkopen. Opeens ging die man op de bestuurdersplaats van de auto zitten, besprenkelde hij het interieur van de auto met benzine en stak de boel in de brand. De verdachte heeft nog geprobeerd de vlammen te doven, waarbij hij brandwonden opliep.
Aan deze alternatieve lezing wordt voorbijgegaan, nu deze lezing op geen enkele wijze ondersteund wordt door de inhoud van het dossier. Ook valt niet in te zien, waarom de verdachte – als deze laatste verklaring juist zou zijn – dit niet heeft verteld aan de politie en/of zijn vriendin en partner. Daar komt bij, dat de verdachte eerder andersluidende verklaringen heeft afgelegd over wat er zich die avond heeft afgespeeld. Dat tast de geloofwaardigheid van deze laatste verklaring in hoge mate aan.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 juni 2019 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto (merk Opel, type Karl, met
kenteken [kentekennummer]) door open vuur in aanraking te brengen met benzine en met
(een rol) papier,
ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in
elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto die aan een leasemaatschappij behoorde in brand gestoken in de bosjes nabij de tennisvelden in Capelle aan den IJssel. Hij heeft hiermee gevaar gezet voor op zijn minst de omringende bomen en planten. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid toont voor zijn daad. Van meet af aan heeft de verdachte getracht anderen dan zichzelf de schuld te geven van de brandstichting.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in 2020 is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor andere feiten. De rechtbank houdt daarmee rekening bij de op te leggen straf.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de reeds opgelegde langdurige gevangenisstraf zal de rechtbank de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.411,20 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is afwijzing bepleit.
8.2.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, dat er schade is toegebracht genoegzaam is onderbouwd door het strafdossier, en dat de hoogte van de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 juni 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.411,20 vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen aan materiële schade een bedrag van
€ 5.411,20 (zegge: vijfduizend vierhonderd en elf euro en twintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 5.411,20 (hoofdsom, zegge: vijfduizend vierhonderd en elf euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op 28 juli 2021.
De voorzitter, oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto (merk Opel, type Karl, met
kenteken [kentekennummer]) door open vuur in aanraking te brengen met benzine en met
(een rol) papier, althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in
elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor personen of goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )