ECLI:NL:RBROT:2021:7259
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in inspanningsverplichtingen en bezwaar tegen Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan over de weigering van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De schuldenaar was onder bewind gesteld en had zich ziekgemeld bij het UWV. De bewindvoerder had verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenaar niet aan zijn inspanningsverplichtingen had voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar vanaf de aanvang van de regeling niet had gewerkt of gesolliciteerd, maar dat hij in de periode van 2 juli 2019 tot 15 januari 2021 wel arbeidsongeschikt was bevonden door het UWV. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen, omdat hij medische klachten had die hem verhinderden om te werken.
Daarnaast werd er gekeken naar de vraag of de schuldenaar verwijtbaar had gehandeld door niet in bezwaar te gaan tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar, hoewel hij in beginsel in bezwaar had moeten gaan, niet in staat was om dit te doen zonder de hulp van zijn beschermingsbewindvoerder. De rechtbank oordeelde dat het niet indienen van bezwaar niet voldoende was om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de aanvraag tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te weigeren, en de bewindvoerder kan in de toekomst een nader standpunt innemen over de gevolgen van het handelen van de schuldenaar voor de schuldeisers, afhankelijk van de uitkomst van een herbeoordeling van de WIA-aanvraag.