In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres [naam persoon A] op 8 januari 2021 een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen [naam bedrijf B] c.s. De vordering in conventie werd afgewezen omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. Eiseres had een bedrag van € 1.680,48 gevorderd, maar de kantonrechter oordeelde dat zij niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk schade had geleden door het beëindigen van de plaatsingsovereenkomst. De overeenkomst was op 8 januari 2020 opgezegd, maar eiseres had geen bewijs geleverd dat zij niet in staat was om alternatieve opvang voor haar dochter te regelen.
In reconventie vorderde [naam bedrijf B] c.s. betaling van een openstaande factuur van € 932,64 voor de maand januari 2020, welke door eiseres niet was voldaan. De kantonrechter oordeelde dat eiseres in verzuim was, omdat de factuur binnen 30 dagen betaald moest worden en zij dit niet had betwist. De vordering in reconventie werd toegewezen, en eiseres werd veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, evenals de proceskosten. De kantonrechter wees ook de vordering tot contactverbod af, omdat deze niet op de juiste wijze was ingediend.
De uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van schadeclaims en de verplichting om facturen tijdig te voldoen. De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen, met een veroordeling van eiseres in de proceskosten.