ECLI:NL:RBROT:2021:722

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
10/178646-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 29 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op de Burgemeester Van Haarenlaan te Schiedam. De verdachte, een 78-jarige man, werd beschuldigd van onoplettend en onachtzaam rijden, wat resulteerde in het aanrijden van twee voetgangers op een voetgangersoversteekplaats. Een van de voetgangers liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had opgelet en zijn snelheid niet had aangepast, waardoor hij de voetgangers niet had gezien en hen geen voorrang had verleend. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan overtredingen van artikel 6 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

De officier van justitie had een taakstraf van 70 uren geëist, maar de rechtbank besloot de taakstraf te matigen tot 60 uren, gesplitst in 45 en 15 uren, en legde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en de impact van het ongeval op zijn leven. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om alert te zijn in het verkeer en de gevolgen van onoplettendheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/178646-19
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, te vervangen door 35 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar voor het onder 1 primair ten laste gelegde en een taakstraf voor de duur van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis, voor het onder 2 ten laste gelegde.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en er is door de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte met de door hem gereden snelheid de verkeerssituatie niet goed kon overzien en zijn snelheid niet had kunnen matigen in het geval voetgangers bij het door hem genaderde zebrapad zouden oversteken. Dat de verdachte zijn auto niet op tijd tot stilstand heeft gebracht, is niet te wijten aan de door de verdachte gereden snelheid, maar aan de omstandigheid dat de verdachte de voetgangers in het geheel niet heeft gezien. De enkele omstandigheid dat de verdachte de voetgangers, aan wie hij voorrang had moeten verlenen, niet heeft gezien is onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet aan te nemen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 29 januari 2019 in een personenauto op de Burgemeester Van Haarenlaan te Schiedam reed in de richting van de Burgemeester Knappertlaan. De Burgemeester Van Haarenlaan bestaat uit twee rijbanen, gescheiden door
een verhoogde middenberm. De verdachte reed met een snelheid die tussen de 37 en 45 km/u lag. De kruising van de Burgemeester Van Haarenlaan, de P.J. Troelstralaan en de Van de Brugghenlaan heeft aan beide zijden een voetgangersoversteekplaats. Door middel van borden (model L2 van bijlage 1 bij RVV 1990) wordt het overige verkeer erop gewezen dat het een voetgangersoversteekplaats nadert. Toen de verdachte het kruispunt naderde, staken aan de overzijde van het kruispunt – gezien vanuit de rijrichting van de verdachte de tweede voetgangersoversteekplaats – voetgangers de Burgemeester Van Haarenlaan over. Vanuit de verdachte gezien liepen zij van links naar rechts. Bij het oversteken van het tweede deel van de voetgangersoversteekplaats – waar deze de weghelft kruiste waarop de verdachte reed – reed de verdachte twee van deze voetgangers aan. Zij zijn daarbij geraakt door de rechtervoorzijde van de auto van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet goed heeft opgelet. Hij was in gedachten en hij was niet met zijn aandacht bij het verkeer. Hij heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat hij een voetgangersoversteekplaats naderde en dat hij de voetgangers zelf ook niet heeft gezien.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat de verdachte zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid heeft gereden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder kan niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in eerder bedoelde zin (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252, LJN AO 5822).
Vast staat dat de verdachte de voetgangers moest laten voorgaan, wat hij heeft nagelaten. De verdachte heeft daarmee een voorrangsfout begaan ten gevolge waarvan hij twee voetgangers heeft aangereden, van wie er een, [naam slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet goed heeft opgelet en dat hij de voetgangers niet heeft gezien. De rechtbank heeft geen aanleiding aan zijn verklaring op dit punt te twijfelen.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat er ter plaatse van het ongeval geen obstakels waren die het zicht van de verdachte belemmerden. De getuige [naam getuige] , die achter de verdachte reed, heeft verklaard dat er ook geen andere auto voor de auto van de verdachte reed. Verder verklaarde [naam getuige] dat zij– terwijl zij zich nog vóór de kruising bevond – wel zag dat er aan de overkant van de kruising ter hoogte van de tweede voetgangersoversteekplaats een groepje mensen de Burgemeester Van Haarenlaan overstak.
Uit de genoemde omstandigheden volgt dat de verdachte de overstekende voetgangers al bij het naderen van het kruispunt had kunnen zien. De verdachte heeft echter de voetgangersoversteekplaats noch de voetgangers opgemerkt en is met onverminderde snelheid het kruispunt gepasseerd en de voetgangersoversteekplaats opgereden.
Op grond van deze feiten is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verdachte niet slechts het verwijt treft dat hij de overstekende voetgangers geen voorrang heeft verleend, maar dat hij gedurende langere tijd niet heeft opgelet, de oversteekplaats en het bijbehorende verkeersbord niet heeft gezien, zijn snelheid daardoor niet heeft aangepast en uiteindelijk geen voorrang heeft verleend aan de voetgangers, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen en de omstandigheden waaronder de verkeersovertreding is begaan, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW in die zin dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 29 januari 2019 te Schiedam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig aanmerkelijk onoplettend en
onachtzaam te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Burg. van Haarenlaan,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
een voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat
een voetganger, te weten [naam slachtoffer 1] , aldaar overstak en
die [naam slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en bij nadering van voormelde oversteekplaats zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en
vervolgens op die voetgangersoversteekplaats in aanrijding is gekomen
met die [naam slachtoffer 1] , die daardoor ten val is gekomen,
zulks terwijl die [naam slachtoffer 1] de oversteekplaats al voor een groot gedeelte was
overgestoken,
waardoor die [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel te weten een matig tot ernstige
huidbeschadiging bij de linker slaap, een diepe ernstige huidbeschadiging aan het
rechter bovenbeen met beschadiging van spierkapsel, een gebroken voor- en
achterzijde van het zitbeen rechts en een gebroken schaambeen en heiligbeen werd toegebracht;
2
hij op 29 januari 2019 te Schiedam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Burg. van Haarenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat
gevaar op die weg werd veroorzaaktwelk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
een voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat
een voetganger, te weten [naam slachtoffer 2] , aldaar overstak en
die [naam slachtoffer 2] niet heeft laten voorgaan en niet of in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op de weg en het
verkeer vóór hem en bij nadering van voormelde oversteekplaats zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en
vervolgens op die voetgangersoversteekplaats in aanrijding is gekomen
met die [naam slachtoffer 2] , zulks terwijl die [naam slachtoffer 2] die oversteekplaats al voor een groot gedeelte
was overgestoken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994

2. overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam gereden, zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven, waardoor hij twee voetgangers heeft aangereden, van wie er een zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij heeft nu, twee jaar na de aanrijding, nog steeds beperkingen en een ontsierende plek op haar been. Het tweede slachtoffer had destijds eveneens (licht) letsel en pijn.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een geldboete, zoals door de verdediging is bepleit, geen recht doet aan de bewezenverklaarde feiten. Bij het bepalen van de straf is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg door een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende zes maanden. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Ter zitting is gebleken dat het ongeval ook een grote impact heeft gehad op de verdachte, hetgeen is bevestigd in een e-mailbericht dat door de zoon van de verdachte aan de rechtbank is verzonden. Zowel het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan als de onderhavige rechtszaak bezorgen hem slapeloze nachten. Na het ongeval heeft de verdachte zijn excuses aangeboden en zijn medeleven betuigd aan de slachtoffers. Ook heeft hij - in overleg met zijn kinderen en in het belang van de verkeersveiligheid - zijn gezichtsvermogen door een oogarts laten controleren.
De verdachte is een man van 78 jaar, die last heeft van een slijmbeursontsteking in de heup, waardoor hij moeite heeft met lopen. Het uitvoeren van een taakstraf zal voor hem relatief zwaarder zijn.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank de taakstraf matigen tot een totaal van 60 uren en daarmee enigszins afwijken van de eis van de officier van justitie. Omdat het onder 1 primair bewezenverklaarde feit een misdrijf is en het onder 2 bewezenverklaarde feit een overtreding is, zal de taakstraf worden gesplitst in delen van respectievelijk 45 en 15 uur.
Gelet op het blanco strafblad van de verdachte, het tijdsverloop sinds het ongeval en de wijze waarop de verdachte verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid heeft genomen door vrijwillig zijn zicht te laten controleren, zal de rechtbank de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet onvoorwaardelijk, maar voorwaardelijk opleggen, zoals ook door de officier van justitie is geëist. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen en bijkomende straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de al genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde tot een
taakstrafvoor de duur van
45 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
22 dagen;
ontzegtde verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van
15 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
7 dagen;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Schiedam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Burg. van Haarenlaan,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
een voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat
een voetganger, te weten [naam slachtoffer 1] , aldaar overstak en/of
die [naam slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op de weg en/of het
verkeer vóór hem en/of
bij nadering van voormelde oversteekplaats zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
(vervolgens) op die voetgangersoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen
met die [naam slachtoffer 1] , die daardoor ten val is gekomen,
zulks terwijl die [naam slachtoffer 1] deze de oversteekplaats al voor een groot gedeelte was
overgestoken,
waardoor die [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een matig tot ernstige
huidbeschadiging bij de linker slaap, een diepe ernstige huidbeschadiging aan het
rechter bovenbeen met beschadiging van spierkapsel, een gebroken voor- en
achterzijde van het zitbeen rechts en een gebroken schaambeen en heiligbeen) of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Schiedam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Burg. van Haarenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
een voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat
een voetganger, te weten [naam slachtoffer 1] , aldaar overstak en/of
die [naam slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op de weg en/of het
verkeer vóór hem en/of
bij nadering van voormelde oversteekplaats zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
(vervolgens) op die voetgangersoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen
met die [naam slachtoffer 1] , zulks terwijl die [naam slachtoffer 1] die oversteekplaats al voor een groot
gedeelte was overgestoken;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Schiedam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Burg. van Haarenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
een voetgangersoversteekplaats is genaderd en is opgereden op het moment dat
een voetganger, te weten [naam slachtoffer 2] , aldaar overstak en/of
die [naam slachtoffer 2] niet heeft laten voorgaan en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op de weg en/of het
verkeer vóór hem en/of
bij nadering van voormelde oversteekplaats zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
(vervolgens) op die voetgangersoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen
met die [naam slachtoffer 2] , zulks terwijl die [naam slachtoffer 2] die oversteekplaats al voor een groot gedeelte
was overgestoken;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)