ECLI:NL:RBROT:2021:7207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
10-087176-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met een mes en kaarsenhouder

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer op 26 januari 2021 met een glazen kaarsenhouder op het hoofd geslagen en op 28 maart 2021 met een keukenmes gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebrachten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 5 jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-087176-21
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting PI Zwolle Zuid 1,
raadsman mr. M. Sculic, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag) en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde (poging zware mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze in het advies van GGZ Tactus Zwolle van 25 juni 2021 zijn vermeld,
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr)voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , met 1 week vervangende hechtenis per overtreding met een maximum van 3 maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie en vormverzuim

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor feit 2. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte en de verdediging niet op de hoogte zijn gebracht van het feit dat zij ook verdachte was van de thans onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling gepleegd op 26 januari 2021. Voorafgaand aan het politieverhoor op 28 maart 2021 is aan de verdachte niet de cautie gegeven toen de verdachte verklaarde over gebeurtenissen op 26 januari 2021en werd zelfs door de verbalisant expliciet aangegeven dat er geen aangifte van dit feit was gedaan en de vragen over dit feit dan ook niet relevant waren. Indien de rechtbank de officier van justitie desondanks ontvankelijk acht, verzoekt de verdediging in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) hetgeen de verdachte heeft verklaard ten tijde van haar verhoor met betrekking tot feit 2 uit te sluiten van bewijs om voormelde reden.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte voor feit 2. De verdachte heeft bij aanvang van haar verhoor de cautie gekregen en is vervolgens uit eigen beweging gaan verklaren over het incident op 26 januari 2021. Pas na dit verhoor is aangifte gedaan van dit incident. In een tweede politieverhoor en ter terechtzitting heeft de verdachte haar bekentenis herhaald. Er is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en daarmee ook geen reden voor bewijsuitsluiting.
4.3.
Beoordeling
Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 28 maart 2021 blijkt dat de verdachte bij aanvang van het verhoor de cautie heeft gekregen. Uit dit proces-verbaal blijkt ook dat zij op eigen initiatief is gaan verklaren over een incident op 26 januari 2021. Op het moment dat dit verhoor plaats had, lag er nog geen aangifte. Die werd op dat moment opgenomen en niet blijkt dat de verhorend rechercheur hiervan op dat moment op de hoogte was. De mededeling van de rechercheur dat er geen aangifte was met betrekking tot het incident in januari, was dus juist op het moment van dit eerste politieverhoor. In het tweede politieverhoor op 29 maart 2021 heeft de verdachte wederom voorafgaand aan het verhoor de cautie gekregen en heeft de verdachte haar bekentenis herhaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zich dan ook geen omstandigheid voorgedaan die ertoe zou moeten leiden dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging. Evenmin is er hier sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 2 primair (zware mishandeling)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte bij aangeefster toegebrachte letsel niet als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt in de zin van artikel 82 Sr, zodat de primair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
5.2.
Feit 2 subsidiair (poging zware mishandeling)
De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte op 26 januari 2021 kan worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft bekend dat zij opzettelijk met een glazen kaarsenhouder tegen het voorhoofd van aangeefster heeft geslagen. De verdachte heeft zich daarmee willens en wetens blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk te achten kans dat de aangeefster daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.3.
Feit 1 (poging doodslag)
5.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster met een mes heeft gestoken, maar zij heeft niet het opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om de aangeefster van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte op het moment van het incident onder zodanige grote psychische druk stond, dat ieder inzicht in de draagwijdte van haar handelen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbraken. De verdachte wist niet wat ze na het gesprek met de aangeefster en haar ex-partner [naam slachtoffer 2] (‘ex-partner’) deed. Ze kwam pas weer bij zinnen toen ze in de auto zat bij haar broer. Toen ze vernam wat er was gebeurd, was zij enorm geschrokken.
5.3.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 28 maart 2021, tezamen met haar ex-partner, in de woning van aangeefster was en aangeefster met een mes heeft gestoken. Dit mes had de verdachte van huis meegenomen en daar uit haar tas gehaald. De ex-partner heeft verklaard gezien te hebben dat de verdachte kwam aanrennen met een mes in haar hand en de aangeefster daarmee stak in de rug en in de linker bovenarm. Ook heeft hij verklaard dat de verdachte ‘dolgedraaid’ was en hij met haar heeft moeten vechten om het mes te kunnen afpakken. De verdachte schreeuwde daarbij “Laat me los. Laat me gaan. Laat me haar afmaken.”. Een van de broers van de verdachte, die direct na het steekincident de woning binnenkwam, verklaart te hebben gezien dat de verdachte een scherp keukenmes in haar hand had en dat de ex-partner riep dat de verdachte de aangeefster had gestoken. Meerdere getuigen verklaren dat de verdachte in bedwang moest worden houden omdat zij buiten zinnen was en de aangeefster opnieuw wilde aanvallen.
Uit de FARR verklaring blijkt dat de aangeefster twee steekverwondingen heeft opgelopen, in haar rug, naast haar wervelkolom en in haar linker bovenarm. De verwondingen moesten gehecht worden.
Ondanks dat de verdachte zich niets meer weet te herinneren van het steekincident, acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte was die de aangeefster heeft gestoken met een keukenmes.
Poging tot doodslag
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangeefster. Voor vol opzet bevat het dossier geen aanknopingspunten.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien er een aanmerkelijke kans is dat dat gevolg zal intreden en de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met een scherp keukenmes van 25 cm met een lemmet van 13 cm, meermalen stekende bewegingen in de richting van het lichaam van de aangeefster heeft gemaakt en dat deze handelingen (verticale) verwondingen in de rug en linker bovenarm hebben veroorzaakt. Uit de getuigenverklaring blijkt dat de verdachte al rennend op het slachtoffer instak en ‘volledig dolgedraaid’ was en schreeuwde ‘laat me haar afmaken’.
Het in ‘volledig dolgedraaide’ toestand, dus ongecontroleerd, met een scherp keukenmes van dit formaat, steken in het lichaam waar vitale delen konden worden geraakt met potentieel dodelijk letsel tot gevolg, maakt dat de verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar gedragingen de dood van de aangeeftser tot gevolg zouden hebben waardoor sprake is van voorwaardelijk opzet.
Psycholoog prof. dr. [naam psycholoog] concludeert in zijn rapport van 4 juni 2021 dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis die enigszins heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten maar ook dat ‘het niet gaat om een vertekende realiteitstoetsing. Veeleer heeft verdachtes psychische draagkracht onder druk gestaan en kon zij haar agressieve impulsen onvoldoende onder controle houden. Met andere woorden niet de wilsvrijheid in het ten laste bleek aangetast, maar haar handelingsvrijheid.’ Dat de aangeefster en/of de ex-partner bepaalde emoties bij haar teweeg zouden hebben gebracht (boosheid en/of (verlatings)angst), is een verklaring voor die emoties, maar doet gezien het bovenstaande aan het opzet-verband niet af. De verdachte kon immers volgens de psycholoog nog wel over haar eigen wil beschikken.
Bewezen is dan ook dat de verdachte opzet heeft gehad (in voorwaardelijke zin) op de dood van de aangeefster.
5.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
zij op 28 maart 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, met een mes in de (boven)rug van die
heeft gestoken en (vervolgens) met dat mes in
een (boven)arm van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
zij op 26 januari 2021te Spijkenisse
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een (glazen) kaarsenhouder op of
tegen het (voor)hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..poging tot doodslag;

2..(subsidiair) poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf en maatregel

8.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten.
Op 26 januari 2021 heeft de verdachte geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een glazen kaarsenhouder op het hoofd van het slachtoffer te slaan. Daarbij is fysiek letsel bij het slachtoffer toegebracht, te weten een wond op het (voor)hoofd die gehecht moest worden.
Vervolgens is de verdachte op 28 maart 2021 naar de woning van het slachtoffer gegaan met een keukenmes in haar handtas. Zij heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven door tweemaal in haar lichaam te steken met een keukenmes. Dit heeft tot twee verwondingen geleid die gehecht moesten worden, te weten midden op de rug, rechts naast de wervelkolom, en aan de linker bovenarm.
Door voornoemde gedragingen heeft de verdachte grote angst teweeg gebracht bij het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij lijdt aan een Post-traumatisch Stress Stoornis (‘
PTSS’) als gevolg van het laatste incident. Dit incident heeft bovendien plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen nog geruime tijd zowel lichamelijk als ook psychisch nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden, wat ter terechtzitting tot uitdrukking is gebracht door het voorlezen van een verklaring van het slachtoffer. De verdachte heeft door aldus te handelen geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het betreffen ernstige feiten en de rechtbank rekent de verdachte dat zwaar aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Psycholoog prof. dr. [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 juni 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij verdachte tekenen zich kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis af zonder dat sprake is van een specifieke persoonlijkheidsstoornis. Het gaat om een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat het affect, het interpersoonlijk functioneren en de impulsbeheersing bestrijkt. De persoonlijkheidstrekken die daarbij naar voren komen zijn: afhankelijke, passief-agressieve, antisociale en paranoïde trekken. De bevindingen van het onderzoek wijzen er op dat de beperkingen van de persoonlijkheidsstoornis enigszins hebben doorgewerkt in het begaan van deze feiten. Het gaat niet zozeer om de realiteitstoetsing die vertekend zou zijn. Veeleer heeft verdachtes psychische draagkracht onder druk gestaan en kon zij haar agressieve impulsen onvoldoende onder controle houden. Met andere woorden niet zozeer de wilsvrijheid in het ten laste bleek aangetast, maar veeleer haar handelingsvrijheid. Voor een goed begrip van verdachtes handelen is niet alleen haar psychische conditie in acht te nemen, maar ook de geëscaleerde context.
Haar vrijheid van handelen is daarbij enigszins ingeperkt door enig slaaptekort, haar vermoeidheid, tomeloze boosheid, gekmakende woede, geconfronteerd met onwaarheden en leugens, jaloezie. Dit heeft doorgewerkt op haar beperkte psychische draagkracht, haar geringe zelfgevoel en haar problemen in de controle van impulsen en van frustraties die hierbij in belangrijke mate parten hebben gespeeld en haar hebben ingeperkt in haar gedragsrepertoire. In het ten laste gelegde wordt ook verdachtes kwetsbaarheid zichtbaar: afwijzing, separatie en verlatingsangst als onverdraaglijk.
De psycholoog adviseert derhalve het ten laste gelegde in (enigszins) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Om de kans op herhaling terug te dringen tot een aanvaardbaar niveau is het aangewezen dat de verdachte behandeld wordt. Ambulante behandeling op vrijwillige basis is reeds gestart maar zou geïntensiveerd moeten worden om vruchten te kunnen afwerpen.
Een klinische behandeling wordt thans niet noodzakelijk geacht. Een behandeling in vrijwillig kader is vrijwel onmogelijk, omdat de verdachte bij frustratie al gemakkelijk geneigd zal zijn af te haken. Het juridisch kader kan haar bij de les houden. Het meest aangewezen juridisch kader om deze behandeling te realiseren, zijn de bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel bij een toezicht door de reclassering.
GGZ Tactus Zwolle heeft een reclasseringsrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juni 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Aangezien de verdachte bij ontslag uit detentie in dezelfde situatie terugkeert als waarin het delict gepleegd is, schatten wij momenteel de kans op recidive en letselschade nog als hoog gemiddeld in. Er zullen afspraken gemaakt moeten worden over de omgang met de kinderen met de ex-partner en mogelijk opvoedondersteuning voor de verdachte. Daarnaast is de verdachte haar eigen woning en mogelijk haar baan kwijtgeraakt door onderhavige tenlastelegging waardoor er op dit vlak meer onzekerheden bestaan en mogelijk spanningen oproept.
De verdachte is gemotiveerd voor hulpverlening en staat open voor ondersteuning. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden met een proeftijd van drie jaren: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, ambulante begeleiding en een contactverbod met het slachtoffer en de ex-partner. Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is aanwezig.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door diens bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat zij meer dan de officier van justitie rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden.
Nu de rechtbank, in navolging op het advies van de reclassering, begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. In verband met de hierna op te leggen maatregel acht de rechtbank het opleggen van een contactverbod als bijzondere voorwaarde niet opportuun. In die zin wijkt de rechtbank af van het advies van de reclassering. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, ambulante behandelverplichting, ambulante begeleiding en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5
jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 1] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

9..Vorderingen benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 469,84 aan materiële schade, een vergoeding van € 12.500,-- aan immateriële schade (€ 7.500,-- voor feit 1 en € 5.000,-- voor feit 2) en een vergoeding van € 1.710,21 aan toekomstige schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige toewijzing van de gevorderde schadeposten gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich – in lijn met het vrijspraakbetoog – primair op het standpunt dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair stelt de verdediging het volgende. De benadeelde partij dient ten aanzien van de vordering betreffende immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de verdachte niet het oogmerk had om nadeel aan de benadeelde toe te brengen. De verdachte was verminderd toerekeningsvatbaar. Dat dient ook voor wat betreft de schadevergoeding tot uitdrukking te komen. Verder geldt dat deze vordering onvoldoende onderbouwd is. De PTSS waar de benadeelde partij aan zou lijden wordt enkel onderbouwd door een voorlopige conclusie van de huisarts – in plaats van een specialist – en bovendien wordt het causale verband met het ten laste gelegde niet aangetoond. Daarnaast is het gevorderde bedrag te hoog nu dat gebaseerd is op jurisprudentie waarin sprake was van veel ernstiger gevallen.
De materiële schadepost betreffende het eigen risico is wel voldoende onderbouwd. De schadepost betreffende de trui niet, dit gedeelte van de vordering dient te worden afgewezen. Met betrekking tot de post toekomstige schade stelt de verdediging dat niet vast staat dat de benadeelde partij genoodzaakt is te verhuizen door toedoen van de verdachte en de offerte is te onduidelijk om op basis daarvan een schadevergoeding toe te kennen. Verder onderzoek om de offerte te verduidelijken levert een onevenredige belasting voor de strafrechtspleging op en daarom moet de benadeelde partij ten aanzien van de vordering voor toekomstige schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, voor zover het de materiële schade betreft, volledig worden toegewezen.
Voor de immateriële schade geldt, dat vaststaat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door beide bewezen verklaarde strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt reeds uit de aard van de feiten en dit type delicten dat deze kunnen resulteren in aantasting in persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106.b van het Burgerlijk Wetboek. Met het voorgaande staat voldoende vast dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,- voor feit 1 en € 500,- voor feit 2. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van de toekomstige schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat op dit moment niet vaststaat dat deze kosten zullen worden gemaakt. Nader onderzoek daarnaar zou in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aangaande feit 1 € 5.419,94 bedraagt en vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 maart 2021. Het te vergoeden schadebedrag aangaande feit 2 bedraagt € 549,90, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 januari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.969,84, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (ACHT) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich en blijft zich melden op afspraken met Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Daarbij houdt zij zich aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft;
de veroordeelde laat zich behandelen door een door Reclassering Nederland nader te bepalen instelling, niet zijnde Parnassia Groep Antes Rotterdam. De behandeling start zo snel mogelijk na de huidige detentie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde werkt mee aan ambulante begeleiding door een nader te bepalen instelling, te bepalen door Reclassering Nederland. De begeleiding richt zich op de terugkeer naar de eigen woning en/of een verhuizing buiten Rotterdam;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (VIJF) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer 1] ;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (EEN) week, met een totale duur van ten hoogste 3 (DRIE) maanden;
beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen
  • een bedrag van
  • een bedrag van
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
(feit 1)
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
- een bedrag van
€ 5.419,94 (zegge: vijfduizendvierhonderdnegentien euro en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.419,94 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
62 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
(feit 2)
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
- een bedrag van
€ 549,90 (zegge: vijfhonderdnegenenveertig euro en negentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 549,90 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks 28 maart 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (boven)rug van die
heeft gestoken en/of gesneden en/of (vervolgens) met dat mes of voorwerp in
een (boven)arm van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op of omstreeks 26 januari 2021, althans in of omstreeks de maand januari 2021
te Spijkenisse of te Rotterdam
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond, een (blijvend) litteken tot gevolg
hebbend, heeft toegebracht door met een (glazen) kaarsenhouder of -standaard,
althans een hard voorwerp op of tegen het (voor)hoofd van die [naam slachtoffer 1] te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 26 januari 2021, althans in of omstreeks de maand januari 2021
te Spijkenisse of te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een (glazen) kaarsenhouder of -standaard, althans een hard voorwerp op of
tegen het (voor)hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 26 januari 2021, althans in of omstreeks de maand januari 2021
te Spijkenisse of te Rotterdam
heeft mishandeld door met een (glazen) kaarsenhouder of -standaard,
althans een hard voorwerp op of tegen het (voor)hoofd van die [naam slachtoffer 1] te slaan.