ECLI:NL:RBROT:2021:720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
10/996668-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor financiering van terrorisme en overtreding van de Sanctiewet 1977

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk financieren van terrorisme en het overtreden van de Sanctiewet 1977. De verdachte was ervan beschuldigd in de periode van 1 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016 geldbedragen te hebben overgemaakt naar personen in Turkije, die zouden zijn verbonden aan terroristische organisaties. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 180 uur. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging vanwege schending van het ne bis in idem-beginsel, aangezien de verdachte eerder was vrijgesproken van soortgelijke feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van dit beginsel, omdat de huidige tenlastelegging betrekking had op andere feiten en een andere periode. Na beoordeling van het dossier en de verklaringen van getuigen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het financieren van terrorisme als de overtreding van de Sanctiewet 1977, omdat niet kon worden vastgesteld dat de overgemaakte bedragen bestemd waren voor terroristische activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/996668-17
Datum uitspraak: 2 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. Y. Özdemir, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. A. Lodder en mr. H.C. Vermaseren, hierna te noemen de officier van justitie, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.

4..De tenlastelegging

De tenlastelegging behelst de feiten vermeld onder 2 en 3. Feit 1 ontbreekt op de dagvaarding. Reden waarom hierna telkens gesproken wordt over de feiten 2 en 3.
Aan de verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat (feit 2) zij zich in de periode van 1 maart 2016 tot en met 1 augustus 2016 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk financieren van terrorisme als bedoeld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en dat (feit 3) zij in die periode opzettelijk de Sanctiewet 1977 heeft overtreden door geldelijke steun te verlenen aan een groep als bedoeld in artikel 2 van de Sanctiewet 1977.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging wegens schending van het ne bis in idem beginsel en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bij vonnis van 28 maart 2017 van de rechtbank Den Haag is de verdachte vrijgesproken van het in de periode van 1 september 2016 tot en met 1 oktober 2016 medeplegen van poging tot deelname aan een organisatie (IS, Jabhat al Nusra, al-Qaeda of een aan die organisatie(s) gelieerde organisatie) die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven en het medeplegen van voorbereiding dan wel bevordering van moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing, telkens met een terroristisch oogmerk. Zij zou samen met een ander naar Turkije zijn gereisd met als doel door te reizen naar Syrië en/of Irak om zich daar aan te sluiten bij een jihadistische strijdgroep en deel te nemen aan gewapende jihadstrijd.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de huidige dagvaarding sprake is van eenzelfde feitencomplex, gelet op de juridische aard van de feiten en de gedragingen van de verdachte.
Subsidiair is aangevoerd dat er sprake is van een schending van de goede procesorde. Het openbaar ministerie had de onderhavige feiten bij de behandeling van de eerdere strafzaak moeten meenemen. Nu dit niet is gebeurd, dient het openbaar ministerie ook om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2.
Beoordeling
Het beginsel van ‘ne bis in idem’ houdt een garantie in tegen een dubbele vervolging wegens hetzelfde feitelijk gebeuren als waarvoor men reeds eerder is veroordeeld, vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdachte is in 2017 vrijgesproken van de poging tot deelname aan en criminele organisatie met een terroristisch oogmerk. De rechtbank stelt vast dat hetgeen in de onderhavige zaak aan de verdachte ten laste is gelegd, een ander feitelijk gebeuren betreft (financiering van terrorisme) gepleegd in een andere periode. Om die reden is geen sprake van een schending van het ne bis in idem-beginsel. Het verweer van de verdediging dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie vanwege een schending van het ne bis in idem beginsel wordt verworpen.
Over vraag of de onderhavige feiten bij de behandeling van die eerdere strafzaak hadden moeten worden meegenomen overweegt de rechtbank het volgende.
De feiten van de huidige dagvaarding liggen weliswaar in tijd voor de feiten in de zaak waarvoor de verdachte bij vonnis van 28 maart 2017 is vrijgesproken, maar het onderzoek naar de nieuwe feiten is pas na dat vonnis afgerond. Dit blijkt onder meer uit het feit dat het zaaksproces-verbaal van de politie is opgemaakt op 27 juni 2018. Deze nieuwe feiten hadden dus niet kunnen worden meegenomen bij de behandeling van de eerdere strafzaak. Los daarvan, biedt de wet in artikel 63 Sr een mechanisme met behulp waarvan benadeling in een dergelijke situatie wordt voorkomen.
Het verweer van de verdediging tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, omdat de wijze van procesvoering in strijd is met de beginselen van een goede procesorde wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging.

6..Vrijspraak

6.1.
Inhoud van het dossier
Op grond van de inhoud van het dossier blijkt het volgende.
Door [naam verdachte] , geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , is tweemaal via Western Union in Den Haag een geldbedrag overgemaakt.
Op 29 maart 2016 is een bedrag van 1000 euro gestort ten gunste van [naam persoon 1] in Turkije onder de vermelding “family assistance”.
Op 14 juli 2016 is een bedrag van 350 euro gestort ten gunste van [naam persoon 2] in Turkije onder dezelfde vermelding.
[naam medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 3] , is getrouwd met [naam medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 4] te [geboorteplaats medeverdachte 4] in [geboorteland medeverdachte 4] .
[naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] zijn in februari 2015 vertrokken naar Syrië met hun zoon [naam persoon 3] en hebben zich daar aangesloten bij IS.
De vader van [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij in Raqqa woonden en dat [naam medeverdachte 4] is omgekomen voor IS. Hij heeft verder verklaard dat zij geld kregen van IS en dat zij hem later ook om geld hebben gevraagd. Dit geld moest hij via Western Union overmaken en dat geld kon dan in Turkije worden opgehaald.
Voor [naam medeverdachte 3] vertrek waren de verdachte en [naam medeverdachte 3] bevriend.
In oktober 2016 is bij de verdachte een notitieboekje inbeslaggenomen. Daarin staat bij de naam ‘ [schuilnaam verdachte] ’ het telefoonnummer [gsm-nummer 1] genoteerd. [naam medeverdachte 3] gebruikt ook de naam [schuilnaam verdachte] .
Uit de opgevraagde historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [gsm-nummer 2] van de verdachte, blijkt dat er op 19 september 2016 omstreeks 11:50 uur tweemaal is uitgebeld naar het telefoonnummer [gsm-nummer 1] . Een gesprek is niet tot stand gekomen.
Bij besluit van 24 maart 2017 is de Santieregeling terrorisme 2007-II van toepassing verklaard ten aanzien van [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] .
De verdachte heeft geen verklaring afgelegd en zich beroepen op haar zwijgrecht.
6.2.
Standpunt officier van justitie
Beide feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdachte heeft geld overgemaakt naar personen in Turkije. Uit onderzoek is gebleken dat zij fungeren als tussenpersonen die via money-transfers gelden van diverse mensen uit Europa ontvangen en dit geld doorsturen naar personen in het strijdgebied. Het openbaar ministerie gaat er van uit dat het geld bedoeld was voor [naam medeverdachte 3] .
Omdat IS op het moment van het ter beschikking stellen van het geld vermeld stond op zowel de VN-Sanctielijst als op de EU-Sanctielijst is er sprake van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977.
6.3.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent en dient van beide feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat er is gefraudeerd met het paspoort van de verdachte en niet valt uit te sluiten dat een andere persoon uit naam van de verdachte, buiten haar medeweten, de vermeende geldtransacties heeft verricht. De handtekening op het to-send formulier van Western Union komt niet overeen met die van de verdachte in haar paspoort. Ook valt niet uit te sluiten dat degene die beschikte over het paspoort van de verdachte ook beschikte over haar bankpasje en rond de stortingen daarmee heeft gepind. Dat de telefoon van de verdachte ten tijde van de money-transfers daar aanstraalde is niet verwonderlijk aangezien zij daar in de buurt woont.
Er is geen hard bewijs dat [naam persoon 1] en [naam persoon 2] opereren als tussenpersonen voor IS.
Ook kan niet worden vastgesteld voor wie het geld bestemd was en of diegene deel heeft uitgemaakt van een van de in de tenlastelegging genoemde organisaties of groeperingen.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt voor wie het geld bestemd was en of de verdachte wetenschap had van de betrokkenheid van de ontvanger bij terroristische activiteiten en of er sprake was van een sanctielijst. Hierbij is opgemerkt dat [naam medeverdachte 3] pas in 2017 op de sanctielijst is geplaatst. Het tenlastegelegde opzet bij de verdachte kan daarom niet bewezen worden.
6.4.
Beoordeling
Ten aanzien van feit 2
De verdachte wordt onder feit 2 verweten - kort gezegd - het opzettelijk financieren van terrorisme als bedoeld in artikel 421 Sr door een bedrag van 1000 euro op 29 maart 2016 en een bedrag van 350 euro op 14 juli 2016 via een money-transfer aan een tussenpersoon in Turkije te sturen, terwijl die geldbedragen telkens bestemd waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd of strijders van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, te weten [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 4] .
De raadsman heeft aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat een ander misbruik heeft gemaakt van het paspoort van de verdachte bij de storting van de geldbedragen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier met daarin onder meer een kopie van het paspoort van de verdachte en de door Western Union overgelegde stukken blijkt dat zowel op 29 maart 2016 als op 14 juli 2016 ter identificatie voor de money-transfer het paspoort van de verdachte is gebruikt. Zonder nadere onderbouwing van het verweer of duiding door de verdachte, is het niet aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte deze beide transacties, met gebruikmaking van het paspoort van de verdachte, heeft verricht. De rechtbank gaat er van uit dat het de verdachte is geweest die het geld heeft overgemaakt naar [naam persoon 1] en [naam persoon 2] in Turkije.
De vraag is of het geld dat de verdachte overmaakte bestemd was voor [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] , zoals tenlastegelegd, en zij zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk financieren van terrorisme.
De bewijsmiddelen in het dossier en het behandelde ter terechtzitting leveren niet het wettig en overtuigend bewijs dat het geld dat door de verdachte is overgemaakt bestemd was voor [naam medeverdachte 3] of [naam medeverdachte 4] of dat het geld bij hen terecht is gekomen of is aangewend voor het plegen van daden van terrorisme.
Dat er een connectie is tussen de verdachte en [naam medeverdachte 3] , zoals blijkt uit de onder 6.1 genoemde feiten, is onvoldoende om aan te nemen dat deze betalingen dus voor haar bedoeld waren.
De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
IS, ook wel Islamitische Staat in Irak en de Levant genaamd, is als zijnde gelieerd aan Al-Qaida, opgenomen in Bijlage I van de EG Verordening 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002. Het is verboden om geld ter beschikking te stellen aan deze organisatie. Ook is het verboden om indirect, bijvoorbeeld aan een persoon die strijdt voor IS, geld ter beschikking te stellen. Het opzettelijk overtreden van deze bepaling is strafbaar gesteld in de Sanctiewet.
De verdachte heeft twee keer een geldbedrag overgemaakt naar respectievelijk [naam persoon 1] en [naam persoon 2] in Turkije. De verdachte heeft niet verklaard over het doel of de bestemming van de door haar overgemaakte geldbedragen.
De rechtbank constateert dat op basis van de inhoud van het dossier er verder niets bekend is geworden over deze [naam persoon 1] en [naam persoon 2] en hun deelname of steun aan IS of een andere verboden organisatie.
De officier van justitie heeft uitsluitend verwezen naar de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] in een Frans dossier waarin wordt gesteld dat deze personen optreden als tussenpersoon voor het overmaken van geld bedoeld voor strijders van IS.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit onvoldoende grondslag voor de conclusie dat
dat deze [naam persoon 1] en [naam persoon 2] als tussenpersoon van IS fungeren voor het ontvangen van geld en dat het geld dat naar deze personen wordt gestuurd ook daadwerkelijk bij een strijder van IS terecht komt of wordt ingezet voor de gewapende strijd. Uit het feit dat de verdachte aan deze tussenpersonen geldbedragen heeft overgemaakt kan dan ook niet worden geconcludeerd dat zij het opzet had om die middelen ter beschikking te stellen van IS. Nu ook overigens de bewijsmiddelen geen grond bieden voor deze conclusie zal de verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
6.5.
Conclusie
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

7..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. M.C. Franken en C. Laukens, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
2.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart
2016 tot en met 1 augustus 2016 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of
Turkije en/of Syrië,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel
opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft
gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het
plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157
en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke
voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek
van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a
en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding
van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte alstoen aldaar
(telkens) (een) geldbedrag(en) van:
- 1000 euro (op 29 maart 2016)(DOC-004), en/of
- 350 euro (op 14 juli 2016)(DOC-003),
althans (een) geldbedrag(en), (via (een) money transfer(s)) aan een
tussenpersoon in Turkije, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije
verzonden,
terwijl dit/die (geld)bedrag(en) (telkens) bestemd was/waren om geldelijke
steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van
die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische
misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [naam medeverdachte 3] (ook bekend als: [schuilnaam verdachte] )
en/of [naam medeverdachte 4] ,
zijnde
-die [naam medeverdachte 3] /die [naam medeverdachte 4] /beiden (een) kennis(sen)/bekende(n) van verdachte,
-die [naam medeverdachte 3] /die [naam medeverdachte 4] /beiden (een) strijder(s) van, en/of
-die [naam medeverdachte 3] /die [naam medeverdachte 4] /beiden deelnemer(s) aan
de gewapende Jihadstrijd, en/of ten behoeve van (een) (andere) strijder(s)
van die Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische organisatie(s) Islamic
State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of
Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of
the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, dan wel een strijdgroep die
hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke
strijder(s) en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk
had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, dan wel een
strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische
strijdgroep, welke strijder(s) en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot
oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de
gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun
en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of
een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
(artikel 421 Wetboek van Strafrecht)
art 421 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht
3.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart
2016 tot en met 1 augustus 2016 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of
Turkije en/of Syrië,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977
vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling
Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr.
881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in
Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al
Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in
Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als
bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening
(EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende
lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld
in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te
stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of
diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan
activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van
Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat zij
( a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of
Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah
Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of
Al-Qaida in Iraq,
(telkens) direct of indirect (een) geldbedrag(en) van:
- 1000 euro (op 29 maart 2016)(DOC-004), en/of
- 350 euro (op 14 juli 2016)(DOC-003),
(via (een) money transfer(s)) ter beschikking heeft gesteld
en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of
economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq
en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra
en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant
en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq.
(artikel 2 en/of 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 en/of artikel 2a Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 jo artikel 2 en/of artikel 4 van EG-Verordening 881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) jo artikel 1 en/of artikel 2 jo artikel 6 van de WED)
art 6 lid 1 ahf/ond 1 Wet op de economische delicten