ECLI:NL:RBROT:2021:7192

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
10/019086-21; 10/004312-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een taakstraf voor het aanwezig hebben van harddrugs in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken met parketnummers 10/019086-21 en 10/004312-21. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 4,5 gram heroïne en 3,4 gram cocaïne. Tijdens de zitting op 7 juli 2021 heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd en een taakstraf van 240 uren geëist, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf van 76 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet als enige aanwezig was in de woning waar de drugs zijn aangetroffen, en dat dit een schending van het gelijkheidsbeginsel opleverde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de enige was die in de melding bij Meld Misdaad Anoniem werd genoemd en dat hij antecedenten had op het gebied van de Opiumwet, waardoor de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. Voor parketnummer 10/019086-21 oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap en beschikkingsmacht van de verdachte over de aangetroffen verdovende middelen, en sprak hem vrij. Voor parketnummer 10/004312-21 oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad van de drugs, en verklaarde dit feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een taakstraf van 32 uur op voor het bewezen verklaarde feit en verklaarde de verdachte strafbaar. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen en de verbeurdverklaring van geldbedragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/019086-21; 10/004312-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 21 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 10/019086-21 en 10/004312-21. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaken met parketnummers 10/019086-21 en 10/004312-21 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie in de zaak met parketnummer 10/019086-21

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in de woning, naast de verdachte, meerdere personen aanwezig waren tijdens de doorzoeking. Een van deze personen is niet als verdachte aangemerkt en een ander is later heengezonden. Dat de verdachte als enige wordt vervolgd voor dit feitencomplex levert een zodanig ernstige schending van het strafvorderlijk gelijkheidsbeginsel op dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
4.2.
Beoordeling
Van de personen die in de woning aanwezig waren, was de verdachte de enige die concreet in de melding bij Meld Misdaad Anoniem werd genoemd en die eerdere antecedenten op het gebied van de Opiumwet heeft. De situatie van de verdachte verschilt dus met die van de andere personen die in de woning aanwezig waren. Gelet hierop is er geen sprake van gelijke gevallen en kan er reeds om die reden geen strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak (parketnummer 10/019086-21)
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte was destijds de hoofdbewoner van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam, waar de verdovende middelen zijn gevonden. Daarmee heeft de verdachte de beschikkingsmacht over de verdovende middelen gehad. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen die in deze woning zijn aangetroffen. De overtuiging dat de verdachte de wetenschap heeft gehad, baseert de officier van justitie mede op het feit zoals ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 10/004312-21. Beide ten laste gelegde feiten, in onderlinge samenhang gezien, maken dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.1.2.
Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat de verdachte de wetenschap en de beschikkingsmacht heeft gehad over de verdovende middelen die zijn gevonden in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. Wat vaststaat is dat de verdachte tijdens de doorzoeking in de woning is aangetroffen en dat hij sinds langere tijd in die woning verbleef. Tevens staat vast dat in de woning op meerdere plekken verdovende middelen zijn aangetroffen. Uit het dossier volgt ook dat verdachte niet de enige was die op het adres [adres delict] te Rotterdam ingeschreven stond. Naast hem gaat het om nog negen anderen. De verdachte heeft daarbij verklaard dat zijn broers eveneens over een sleutel van de woning beschikten. Deze gegevens in combinatie met de omstandigheid dat de in de woning gevonden verdovende middelen niet direct in het zicht lagen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om aan te nemen dat de verdachte wetenschap van en de beschikkingsmacht over de gevonden verdovende middelen heeft gehad. Hetgeen ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/004312-21 is niet voldoende om tot een andersluidend oordeel te komen
5.1.3.
Conclusie
Het in de zaak met parketnummer 10/019086-21 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering (parketnummer 10/004312-21)
5.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak en voert daartoe aan dat de verdachte niks afweet van de sok die gevonden is onder zijn auto door de verbalisanten en waarin zich verdovende middelen bevinden. Bovendien zijn er alternatieve scenario’s denkbaar ten aanzien van de wijze waarop de sok onder de auto van de verdachte is beland.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van datgene wat de verbalisanten ter plaatse hebben waargenomen en vervolgens hebben vastgelegd in een door hen op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Uit dit proces-verbaal blijkt weliswaar niet dat de verbalisanten de verdachte zelf de sok hebben zien vasthouden, maar gelet op de door de verbalisanten omschreven omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de verdachte deze sok met inhoud onder de auto heeft laten vallen. Immers was de parkeerplaats voor het arriveren van de auto – afgezien van bladeren – leeg, zagen de verbalisanten de verdachte zijn hand uit de geopende deur aan de bestuurderskant steken, lag na het parkeren de gevulde sok (bol van vorm) onder deze kant van de auto en was de sok droog, terwijl de grond waarop deze lag vochtig was.
5.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 10/004312-21 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/004312-21 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 januari 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,5 gram heroïne en ongeveer 3,4 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit (parketnummer 10/004312-21) levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 5 januari 2021 4,5 gram heroïne en 3,4 gram cocaïne voorhanden gehad. De rechtbank gaat ervan uit dat deze hoeveelheid bestemd was voor handel en verdere verspreiding, aangezien de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen verdeeld was in kleine zakjes, namelijk 14 zakjes met cocaïne en 19 zakjes met heroïne.
Harddrugs, zoals heroïne en cocaïne, bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en ze zijn sterk verslavend. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van- en de handel in (hard)drugs. Tegen het voorhanden hebben van deze middelen dient dan ook te worden opgetreden.
8.3.
Strafmaatoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van de verdachte. Uit de justitiële documentatie van 1 juni 2021 blijkt dat de verdachte op 12 november 2020 bij strafbeschikking een taakstraf opgelegd heeft gekregen voor een soortgelijk strafbaar feit en waartegen de verdachte geen verzet heeft ingesteld. Gezien de ernst van het feit en gelet op de eerder opgelegde taakstraf, acht de rechtbank een taakstraf en de hieronder te bespreken verbeurdverklaring passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de geldbedragen zoals in beslag genomen in de zaak met parketnummer 10/019086-21, met een totale waarde van € 7.891.-, verbeurd te verklaren. Het geldbedrag met een totale waarde van € 653,50, zoals in beslag genomen in de zaak met parketnummer 10/004312-21, dient ook verbeurd te worden verklaard.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt teruggave aan de verdachte van alle in beslag genomen geldbedragen aangezien de geldbedragen niet de directe baten zijn van strafbare feiten. Ter illustratie van dit laatste heeft de raadsman bescheiden overgelegd die zien op de verkoop van meerdere auto’s waarmee het geldbedrag aangetroffen in het witte kistje, dat van verdachte is, is verdiend. Het geldbedrag dat los in de slaapkamer is aangetroffen is vermoedelijk van de vader van verdachte.
9.3.
Beoordeling
Parketnummer 10/019086-21
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het in de zaak met parketnummer 10/019086-21 ten laste gelegde, beslist de rechtbank als volgt over de voorwerpen zoals opgenomen op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen met strafrechtelijke beslagtitel van 1 juni 2021.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen, opgenomen op de lijst als voorwerpen nummer 1 en 2, zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu
thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 4.665.-, opgenomen op de lijst onder nummer 3, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Uit de lijst en het dossier blijkt dat U.S. dollars in beslag zijn genomen. Anders dan op de lijst onder nummer 4 is opgenomen, blijkt uit het dossier dat het gaat om een geldbedrag met een totale waarde van $200. De rechtbank gaat uit van de waarde zoals blijkt uit het dossier, zodat ten aanzien van de in beslag genomen U.S. dollars met een totale waarde van $200 een last zal worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Parketnummer 10/004312-21
De in beslag genomen geldbedragen, zoals opgenomen op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen met strafrechtelijke beslagtitel van 15 februari 2021, met een totale waarde van € 653,50 zullen verbeurd worden verklaard. De geldbedragen behoren aan de verdachte toe en zijn geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit verkregen. De door verdachte ter zitting overgelegde bescheiden die zien op de verkoop van meerdere auto’s doen aan dit oordeel niet af, nu die bescheiden zien op data die later gelegen zijn dan 5 januari 2021.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/019086-21 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/004312-21 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
32 (tweeëndertig) uren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urente verrichten taakstraf resteert;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
Parketnummer 10/019086-21
- gelast de teruggave aan de verdachte van: 3 en 4 ($200);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 en 2;
Parketnummer 10/004312-21
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: 1, 2, 3, 4 en 5;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
in de zaak met parketnummer 10/019086-21
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te Rotterdam, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 85,7 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 12,3 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in de zaak met parketnummer 10/004312-21
hij op of omstreeks 5 januari 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 3,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.