ECLI:NL:RBROT:2021:7189

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
10/028518-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van THC en negeren van verkeerslichten

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 juli 2019 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed was van THC, reed met een snelheid van ongeveer 120 km/u door een rood verkeerslicht en botste tegen een auto die groen licht had. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van de andere auto, die meerdere operaties heeft moeten ondergaan en nog steeds met een kruk loopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. De benadeelde partij, die materiële schade had geleden, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de schade al door de verzekeraar was vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/028518-20
Datum uitspraak: 29 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
raadsman mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.

4..Waardering van het bewijs ten aanzien van feit 1

Standpunt verdediging
Bepleit is dat ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde hoogstens sprake is van aanmerkelijke schuld van de verdachte, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat de verkeers-ongevallenanalyse (hierna: VOA) niet betrouwbaar is, aangezien zowel de verdachte als zijn broer, onafhankelijk van elkaar, hebben verklaard dat het verkeerslicht voor de verdachte geen rood, maar oranje licht uitstraalde toen hij het kruispunt opreed. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan de botsing ongeveer 85 km/u reed. Die snelheid past bij de verklaring (van zijn broer) dat de verdachte, via de links gelegen busbaan, zijn broer inhaalde met een snelheid van 70 km/u die oplopend was. De verdachte reed dus weliswaar met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/u, maar niet zo hard zoals in de VOA wordt gesteld.
Verder kan op basis van de medische stukken in het dossier het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in het dossier als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en zullen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 7 juli 2019, omstreeks 23.30 uur, heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij twee personenauto’s waren betrokken, te weten een Mitsubishi die op dat moment werd bestuurd door de verdachte en een Seat, bestuurd door [naam slachtoffer ] .
De verdachte reed onder invloed van een te hoge concentratie THC in zijn bloed achter de auto van zijn broer op de Schenkelweg in de richting van De Dijkgraaf te Spijkenisse. De verdachte heeft zijn broer ingehaald via de links gelegen busbaan met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/u.
Op het kruispunt van De Dijkgraaf met de Schenkelweg is de bestuurder van de Seat, terwijl hij groen licht had, linksaf geslagen richting Heemraadlaan. Bij het linksaf slaan is de Seat met hoge snelheid aangereden door de tegemoetkomende, en rechtdoor gaande, door de verdachte bestuurde Mitsubishi.
Het verkeer op het kruispunt wordt geregeld door middel van een automatisch werkende verkeerslichteninstallatie, die voertuigafhankelijk werkt. Deze verkeerslichteninstallatie was ten tijde van het ongeval in werking.
Beoordeling
De centrale vraag in deze zaak is de schuldvraag; is er aan de zijde van de verdachte sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om de mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Rijden met een te hoge snelheid
Door verbalisanten is aan de hand van een computersimulatieprogramma een snelheidsonderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat de indicatieve botssnelheid van de auto van de verdachte heeft gelegen op ongeveer 120 km/u en die van de Seat tussen de 15 en 29 km/u. Dat een dergelijke snelheid door de verdachte is gereden volgt ook uit analyse van de gegevens van de verkeerslussen; de 1% ondergrens ligt daarbij op 117 km/u.
Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie van de verkeersongevallenanalyse (VOA), omdat deze conclusie is berekend volgens natuurkundige wetmatigheden en vastgestelde (meet)gegevens. Daarbij zijn bij het botsingsonderzoek als toetsparameters de uitloopbewegingen van beide voertuigen, de eindposities van beide voertuigen (na het ongeval) en de Equivalent Energy Speed (EES) waarden van beide voertuigen betrokken. Het hoeft verder geen betoog dat berekeningen op basis van meetgegevens en een natuurkundige berekening veel meer betrouwbaar zijn dan de (wisselende) verklaringen van de verdachte en zijn broer. De rechtbank stelt op basis van de resultaten van beide onderzoeken de gereden snelheid daarmee vast op (ongeveer) 120 km/u.
Rijden door rood licht
Uit de VOA (logbestanden van de verkeerslichtinstallatie) blijkt ook dat de verdachte het kruisingsvlak op reed terwijl het voor hem geldende verkeerslicht al geruime tijd rood licht aangaf. Tevens blijkt uit onderzoek dat de bestuurder van de Seat het kruisingsvlak op reed toen het voor hem geldende verkeerslicht groen licht aan gaf.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan deze onderzoeksbevindingen te twijfelen. Bovendien heeft de verdachte tijdens zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij zag dat het verkeerslicht op oranje stond en dat het (daarna) rood werd. Uit de enkele vaststelling dat de bestuurder van de Seat groen licht had, volgt al dat het verkeerslicht voor de verdachte enige tijd op rood moet hebben gestaan. De verdachte moet dus door rood licht zijn gereden.
Mate van schuld en aard van het letsel
De hiervoor beschreven gedragingen respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte in combinatie met het feit dat de verdachte op dat moment onder invloed was van THC zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Daardoor heeft de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar gewond is geraakt. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat uit de medische letselbeschrijving (FARR) volgt dat het letsel van het slachtoffer naar algemeen spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer heeft inmiddels meerdere operaties moeten ondergaan en de rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat hij meer dan twee jaar na het ongeval nog steeds met een kruk loopt.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt dus in al zijn onderdelen verworpen.

5..Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering

De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit - kort gezegd: rijden onder invloed van een twee maal te hoge concentratie THC in het bloed - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

6..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 7 juli 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, De Dijkgraaf,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- een personenauto via de links gelegen busbaan heeft ingehaald en
- het kruispunt van die De Dijkgraaf met de Schenkelweg met een zeer hoge snelheid, gelegen tussen 117 en 177 km/u, is genaderd en
- in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht
uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- (aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [naam slachtoffer ] , die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder groen licht uitstraalde) was opgereden en
- die [naam slachtoffer ] niet heeft laten voorgaan en
- (vervolgens) met een snelheid van
ongeveer 120km/u in botsing is gekomen met die [naam slachtoffer ] , waardoor die [naam slachtoffer ] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bovenbeenbreuk, een borstbeenbreuk en een hartkneuzing
), werd toegebracht;
zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van THC.
2.
hij op 7 juli 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
een motorrijtuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten 1 primair en 2 leveren op:
eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straffen

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft door zijn schuld als bestuurder van een personenauto, door zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam te rijden, een verkeersongeval veroorzaakt.
De verdachte, die onder invloed was van een twee maal te hoge concentratie THC, heeft eerst zonder enige noodzaak daartoe de door zijn broer bestuurde personenauto via de links gelegen busbaan ingehaald met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/u. Vervolgens is de verdachte, zonder af te remmen of zijn snelheid anderszins aan te passen, een kruising opgereden terwijl het voor hem geldende verkeerslicht op rood stond. Daardoor heeft het slachtoffer niet kunnen reageren op het gevaarzettende rijgedrag van de verdachte. De verdachte heeft de personenauto van het slachtoffer, die groen licht had en inmiddels de kruising was opgereden, niet tijdig opgemerkt waardoor hij met een snelheid van ongeveer 120 km/u in botsing is gekomen met die personenauto van het slachtoffer. Het slachtoffer, destijds een 38-jarige man die in de kracht van zijn leven was, heeft als gevolg van het volstrekt asociale rijgedrag van de verdachte zwaar lichamelijk letsel opgelopen, ook na twee jaar nog steeds zonder vooruitzicht op volledig herstel. Ook is hij als gevolg van de letsels zijn baan als proces operator kwijtgeraakt, waardoor hij nu moet rondkomen van een WIA-uitkering. Door het inkomensverlies kon hij zijn hypotheek niet meer betalen en woont hij nu noodgedwongen bij zijn moeder.
Dit alles wordt de verdachte zwaar aangerekend.
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat de verdachte zijn rijbewijs dringend nodig heeft om zich met materialen en gereedschap per werkbus te verplaatsen. De rechtbank ziet daartoe, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, geen enkele aanleiding en is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van een zeer aanzienlijke duur. Daarbij is ook gekeken naar de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, waarbij de rechtbank ook heeft gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake artikel 6 WVW, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij tot de dag van de zitting geen spijt heeft betuigd tegenover het slachtoffer, terwijl het slachtoffer bij hem in de buurt woont. Bovendien blijkt uit een uittreksel justitiële documentatie van 15 februari 2021, dat de verdachte op 17 februari 2020 opnieuw aan het verkeer heeft deelgenomen met een nog hogere concentratie THC in zijn bloed en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs, terwijl hij door het onderhavige ongeval toch een gewaarschuwd man had moeten zijn. Hij heeft uit dit verkeersongeval kennelijk geen lering getrokken en zijn verkeersgedrag niet in positieve zin aangepast.
Alles afwegend en gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straffen passend en geboden, en zal zij dus deze straffen aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.. Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 8.852,32 aan materiële schade.
Ter zitting heeft de benadeelde partij desgevraagd verklaard dat de door hem geleden materiële schade inmiddels geheel door de verzekeraar van verdachte is vergoed en dat die verzekeraar naar aanleiding van dit vonnis wellicht ook de andere aspecten van de schade zal afwikkelen.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de in deze procedure gevorderde materiële schade inmiddels door zijn verzekeraar is vergoed.
Omdat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart de
benadeelde partij niet-ontvankelijkin de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2021.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, De Dijkgraaf,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- een personenauto via de links gelegen busbaan heeft ingehaald en/of
- het kruispunt van die De Dijkgraaf met de Schenkelweg met een zeer hoge snelheid, gelegen tussen 117 en 177 km/u, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, is genaderd en/of
- in strijd met een voor zijn rijrichting geldend (en inmiddels ruim 2 minuten) rood licht
uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [naam slachtoffer ] , die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder groen licht uitstraalde) was opgereden en/of
- die [naam slachtoffer ] niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van ten minste 117 km/u in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer ] ,
waardoor die [naam slachtoffer ] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bovenbeenbreuk, een borstbeenbreuk en een hartkneuzing), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van THC;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, De Dijkgraaf, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- een personenauto via de links gelegen busbaan heeft ingehaald en/of
- het kruispunt van die De Dijkgraaf met de Schenkelweg met een zeer hoge snelheid, gelegen tussen 117 en 177 km/u, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, is genaderd en/of
- in strijd met een voor zijn rijrichting geldend (en inmiddels ruim 2 minuten) rood licht
uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, die
kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder groen licht uitstraalde) was
opgereden en/of
- die andere bestuurder niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van ten minste 117 km/u in botsing of aanrijding is gekomen met die andere bestuurder;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
een motorrijtuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6 microgram per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
(Artikel art 8 lid 5 Wegenverkeerswet 1994)