ECLI:NL:RBROT:2021:7187

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
10/284363-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van bestuurder

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een verkeersongeval op 9 januari 2020. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 58 km/u op een voetgangersoversteekplaats, terwijl de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom 50 km/u is. Hierdoor heeft zij een voetganger, die met een kinderwagen over het zebrapad liep, niet opgemerkt en geen voorrang verleend. Het gevolg was dat de voetganger zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken rib, kuitbeen en wervel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur op, met een proeftijd van 1 jaar, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de open en eerlijke proceshouding van de verdachte en de positieve houding van het slachtoffer, die de verdachte mild wilde straffen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/284363-20
Datum uitspraak: 15 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden eveneens met een proeftijd van 1 jaar.

4..Waardering van het bewijs

De centrale vraag in deze strafzaak is de schuldvraag; is er aan de zijde van de verdachte sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan haar schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om de mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Vast staat dat op 9 januari 2020, omstreeks 18.38 uur, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Groeninx van Zoelenlaan met de Akkeroord en de Notenhagen te Rotterdam. Bij dit verkeersongeval waren een door de verdachte bestuurde personenauto (Ford) en een voetganger betrokken, die met zijn kind in een kinderwagen over de voetgangersoversteekplaats liep.
Door het ontbreken van rem- of blokkeersporen op het wegdek, was het niet mogelijk om voor de Ford op eenvoudige wijze een snelheidsberekening uit te voeren. De verbalisanten hebben gemeten dat de afstand vanaf het midden van de voetgangersoversteekplaats tot de
eindpositie van de voetganger ongeveer 22 meter bedroeg. Aan de hand van dit gegeven en de uitkomsten van een onderzoek naar werpafstanden van voetgangers die door een motorvoertuig met een bepaalde snelheid zijn aangereden, hebben de verbalisanten vastgesteld dat de indicatieve snelheid van de Ford ongeveer 58 km/u was. Deze bevinding vindt steun in de verklaring van getuige [naam getuige] .
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte met haar Ford de voetgangers-oversteekplaats is genaderd met een snelheid van ongeveer 58 km/u, terwijl binnen de bebouwde kom maximaal 50 km/u is toegestaan.
Vast staat dat de Ford verlichting voerde, zodat de verdachte de overstekende voetganger met kinderwagen, gelet op zijn positie op het zebrapad, had moeten opmerken. Dat heeft zij niet gedaan en daardoor heeft zij geen voorrang aan de voetganger verleend. Evenmin heeft de verdachte haar snelheid (tijdig) aangepast aan de gedragingen van een zwakkere verkeersdeelnemer op het zebrapad, terwijl zij dat wel had kunnen én behoren te doen.
De hiervoor beschreven gedragingen respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte zijn zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daardoor heeft de verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar gewond is geraakt. Uit de medische letselbeschrijving (FARR) volgt dat het letsel van het slachtoffer naar algemeen spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.

5..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 9 januari 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Groeninx van Zoelenlaan,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid van ongeveer 58 km/u, een voetgangersoversteekplaats is genaderd
en
- die voetgangersoversteekplaats zonder te remmen is opgereden en
- (daarbij) niet heeft opgemerkt dat een voetganger, lopend met kind in een
kinderwagen, genaamd [naam slachtoffer] , doende was de rijbaan via die
voetgangersoversteekplaats over te steken en die rijbaan inmiddels voor een groot
gedeelte was overgestoken en
- die [naam slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en
- (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer] en die
kinderwagen,
waardoor die [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rib, een
gebroken kuitbeen en een gebroken hals- en borstwervel) werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het primair bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend gereden, zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven, waardoor zij een voetganger, die met zijn kind in een kinderwagen liep, heeft aangereden. Als gevolg daarvan heeft de voetganger zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het mag een wonder heten dat het kind in de kinderwagen slechts oppervlakkige hoofdwonden heeft opgelopen.
Uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft voorgelezen blijkt dat zijn leven inmiddels grotendeels is genormaliseerd en dat hij samen met de verdachte om het verkeersongeval heeft gehuild, maar ook heeft gelachen. Tussen de verdachte en aangever is op indringende, maar positieve wijze samen gesproken over het ongeval en de gevolgen ervan.
Bij het bepalen van de straf is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende zes maanden. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Ter zitting is de verdachte open en eerlijk geweest over de toedracht van het verkeersongeval. Ook heeft de verdachte verklaard dat zij de eis van de officier van justitie heel redelijk vindt.
Na het ongeval heeft de verdachte zo snel mogelijk haar excuses aan het slachtoffer aangeboden en haar medeleven betuigd. Ook nadien heeft de verdachte zich verantwoordelijk en actief medelevend getoond. De benadeelde heeft dit, zo blijkt uit zijn verklaring ter zitting, zeer gewaardeerd en heeft de rechtbank verzocht om de verdachte ondanks de gemaakte verkeersfout mild te bestraffen.
De eerlijke en oprechte indruk van de verdachte, heeft de rechtbank in positieve zin meegewogen bij het bepalen van de strafmodaliteiten en de duur daarvan.
Slotsom
Gelet op het blanco strafblad van de verdachte, haar proceshouding, haar goede verstandhouding met het slachtoffer en het tijdsverloop sinds het ongeval, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke straffen passend en geboden.
De beide voorwaardelijke straffen dienen er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden om nogmaals een strafbaar feit te begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de
taakstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheidniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan in beide gevallen een
proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2021.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 9 januari 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Groeninx van Zoelenlaan,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid van ongeveer 58 km/u, in ieder geval met een gelet op de
omstandigheden te hoge snelheid, een voetgangersoversteekplaats is genaderd
en/of
- die voetgangersoversteekplaats zonder te remmen is opgereden en/of
- ( daarbij) niet heeft opgemerkt dat een voetganger, lopend met kind in een
kinderwagen, genaamd [naam slachtoffer] , doende was de rijbaan via die
voetgangersoversteekplaats over te steken en die rijbaan inmiddels voor een groot
gedeelte was overgestoken en/of
- die [naam slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer] en/of die
kinderwagen,
waardoor die [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rib, een
gebroken kuitbeen en een gebroken hals- en borstwervel) of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 januari 2020 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Groeninx van Zoelenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid van ongeveer 58 km/u, in ieder geval met een gelet op de
omstandigheden te hoge snelheid, een voetgangersoversteekplaats is genaderd
en/of
- die voetgangersoversteekplaats zonder te remmen is opgereden en/of
- ( daarbij) niet heeft opgemerkt dat een voetganger, lopend met kind in een
kinderwagen, genaamd [naam slachtoffer] , doende was de rijbaan via die
voetgangersoversteekplaats over te steken en die rijbaan inmiddels voor een groot
gedeelte was overgestoken en/of
- die [naam slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer] en/of die
kinderwagen;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )