ECLI:NL:RBROT:2021:7163

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-8838006_07052021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met proceskostenveroordeling tussen Stichting Woonstad Rotterdam en gedaagde

In deze huurzaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is Stichting Woonstad Rotterdam als eiseres opgetreden tegen een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een huurachterstand van € 1.785,78 tot en met oktober 2020, die door Woonstad is geclaimd. De procedure begon met een dagvaarding op 14 oktober 2020, waarin Woonstad onder andere de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde eiste. Gedurende de procedure heeft Woonstad haar eis meerdere keren verminderd, uiteindelijk vorderend om een bedrag van € 19,50 en de proceskosten. De gedaagde heeft aangevoerd dat dit bedrag inmiddels was betaald, wat door Woonstad is bevestigd. Hierdoor werd vastgesteld dat de hoofdsom was voldaan, en bleef alleen de vordering van de proceskosten over. De kantonrechter oordeelde dat Woonstad op goede gronden tot dagvaarding was overgegaan, en dat de gedaagde als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 387,- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8838006 CV EXPL 20-38331
uitspraak: 7 mei 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Spruit, GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” en “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 14 oktober 2020, met productie;
  • de akte vermindering van eis;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde];
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met productie;
  • het vonnis van 15 februari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het e-mail bericht van de gemachtigde van Woonstad houdende vermindering van eis, met het verzoek om de mondelinge behandeling geen doorgang te laten vinden;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] met het verzoek om de mondelinge behandeling geen doorgang te laten vinden.
1.2
De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling geannuleerd en de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De beoordeling

2.1
Woonstad verhuurt aan [gedaagde] de woning aan het [adres] tegen een huurprijs van thans € 484,08 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2
Niet is in geschil dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 1.785,78 tot en met de maand oktober 2020.
2.3
Woonstad heeft geprobeerd om de openstaande huur te incasseren, wat buiten rechte niet is gelukt.
2.4
Bij dagvaarding van 14 oktober 2020 heeft Woonstad gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en ter vrije beschikking van Woonstad te stellen;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Woonstad van:
 € 1.786,17 bestaande uit € 1.785,78 aan achterstallige huur tot en met oktober 2020 en € 0,39 aan verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.785,78 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
 € 484,08 of een bedrag zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten aan maandelijkse huur vanaf november 2020 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
 € 484,08 of een bedrag zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten per maand (of gedeelte daarvan) dat [gedaagde] het gehuurde in gebruikt houdt na ontbinding van de huurovereenkomst, als schadevergoeding wegens huurderving;
 de proceskosten, waaronder een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Woonstad.
2.5
Na de eis meermaals te hebben verminderd, vordert Woonstad thans - zo begrijpt de kantonrechter uit de e-mail van de gemachtigde van Woonstad van 12 april 2021 en de daarbij gevoegde bijlagen - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Woonstad van € 19,50 en de proceskosten.
2.6
Door [gedaagde] is aangevoerd dat het bedrag van € 19,50 inmiddels ook is betaald, wat door de gemachtigde van Woonstad is bevestigd. Daarom wordt vastgesteld dat de gevorderde hoofdsom geheel is voldaan, zodat wat dat betreft niets meer voor toewijzing in aanmerking komt.
2.7
Blijft over te oordelen over de gevorderde proceskosten. Erkend is dat er een huurachterstand geweest is en niet weersproken is dat Woonstad heeft geprobeerd om het openstaande bedrag buiten rechte te incasseren. Omdat betaling achterwege bleef, heeft Woonstad kunnen besluiten om [gedaagde] te dagvaarden om onder meer het openstaande bedrag te vorderen. Daarmee zijn kosten gemoeid geweest, die voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde] voert aan dat zij al bij haar mondelinge antwoord op 8 december 2020 te kennen heeft gegeven dat de huurachterstand in januari 2021 afbetaald zou zijn. Dat klopt, maar op een dergelijk verweer mag de wederpartij reageren, wat gebeurd is bij conclusie van repliek, waarmee eveneens kosten gemoeid zijn geweest, die voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het vorenstaande is Woonstad op goede gronden tot dagvaarding overgegaan en wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 601,96 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 387,- aan salaris voor de gemachtigde. In verband met het aangevoerde door [gedaagde] dat zij niet in staat is om de proceskosten te betalen, wordt erop gewezen dat de kantonrechter gelet op het bepaalde in artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek niet bevoegd is om, zonder toestemming van Woonstad, te bepalen dat de proceskosten in delen mogen worden betaald. Indien [gedaagde] een dergelijke betalingsregeling wil treffen, kan zij zich wenden tot (de gemachtigde van) Woonstad.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 387,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465