In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, vordert eiser, h.o.d.n. [handelsnaam 1], betaling van een restant aanneemsom van € 4.084,52 van gedaagde, h.o.d.n. [handelsnaam 2]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 10 december 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 15 april 2021. Eiser heeft in oktober 2017 werkzaamheden verricht voor gedaagde en een factuur van € 6.584,52 verzonden op 26 maart 2018. Gedaagde heeft een deel van dit bedrag voldaan, maar een restant van € 4.084,52 is onbetaald gebleven. Eiser heeft gedaagde herhaaldelijk verzocht om betaling, maar zonder resultaat. Gedaagde heeft verweer gevoerd, maar dit is niet onderbouwd met bewijs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet heeft aangetoond dat er meer betaald is dan het door eiser gestelde bedrag van € 2.500,-. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 322,85 aan verschotten en € 611,- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en gedaagde is ook verplicht om wettelijke rente te betalen over de toegewezen bedragen.