ECLI:NL:RBROT:2021:7160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-9002728_22042021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst en ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde betaling van achterstallig loon en doorbetaling van loon tijdens ziekte. [Eiseres] was sinds 1 januari 2018 in dienst bij de rechtsvoorganger van [gedaagde] en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na de overname van de tabakswinkel door [gedaagde] op 1 oktober 2020, ontving [eiseres] geen loon meer, ondanks dat zij ziek was en recht had op doorbetaling van haar loon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] recht heeft op 70% van haar loon gedurende de eerste 52 weken van ziekte, en dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de loonbetaling. De rechter oordeelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven en dat er een spoedeisend belang was voor [eiseres] om haar vordering te laten toewijzen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, wettelijke verhoging en rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiseres] toegewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9002728 VV EXPL 21-44
uitspraak: 22 april 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. P. Hoogenraad,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.H. Ruys.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de dagvaarding van 15 februari 2021, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2021 via Skype. [eiseres] heeft hieraan deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] heeft ook hieraan deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiseres] is op 1 januari 2018 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van [gedaagde] in de functie van Medewerkster/Bedrijfsleidster en is laatst werkzaam geweest in een tabakswinkel op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, op basis van een 24-urige werkweek.
2.2
Tussen [eiseres] en de rechtsvoorganger van [gedaagde] is een procedure in kort geding gevoerd over de doorbetaling van haar loon tijdens ziekte. Bij vonnis in kort geding van
22 september 2020 is de rechtsvoorganger van [gedaagde] - verkort weergegeven - veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 7.049,- netto aan loon over de maanden februari 2020 tot en met augustus 2020 en 15% aan wettelijke verhoging, plus rente, alsmede tot verstrekking van salarisspecificaties.
2.3
[eiseres] heeft uiteindelijk haar loon uitbetaald gekregen tot en met de maand september 2020.
2.4
Met ingang van 1 oktober 2020 heeft [gedaagde] de tabakswinkel waar [eiseres] tot aan haar uitval werkzaam is geweest overgenomen. Sindsdien is aan [eiseres] geen loon betaald.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van:
€ 3.374,52 bruto aan achterstallig loon tot en met de maand december 2020;
€ 1.124,84 bruto per maand aan loon vanaf januari 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze is beëindigd;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en de wettelijke rente;
de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat zij bij [gedaagde] in dienst is op grond van de onder 2.1 vermelde arbeidsovereenkomst als gevolg van de overname door [gedaagde] van de tabakswinkel en dat zij tegenover hem aanspraak heeft op doorbetaling van haar loon van € 1.124,84 bruto per maand tijdens ziekte. Omdat [gedaagde] dat loon niet heeft uitbetaald vordert zij tevens de wettelijke verhoging en wettelijk rente.
3.3
[gedaagde] voert verweer.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Anders dan van de zijde van [gedaagde] is aangevoerd, heeft [eiseres], gelet op de aard van de vordering, spoedeisend belang bij de beoordeling daarvan. In dit verband wordt onderkend dat [eiseres] geruime tijd heeft gewacht met het instellen van de loonvordering, maar dat doet er niet aan af dat aannemelijk is dat haar financiële situatie nijpend is. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven. [eiseres] is ontvankelijk in haar vordering.
4.2
Het navolgende behelst niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Beoordeeld wordt of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het laatste doet zich voor.
4.3
Erkend is dat [eiseres] als gevolg van de overname van de tabakszaak thans in dienst is bij [gedaagde].
4.4
Vast staat dat [eiseres] op 5 november 2019 is uitgevallen wegens ziekte. De rechtsvoorganger van [gedaagde] heeft een bedrijfsarts ingeschakeld die meermaals heeft vastgesteld dat [eiseres] vanwege haar medische problematiek dermate beperkt is dat het werk in de winkel niet passend is.
4.5
[eiseres] voert aan dat zij nog steeds ziek is. Voor zover [gedaagde] daaraan twijfelt, had het op zijn weg gelegen om ook een bedrijfsarts in te schakelen, om dit te beoordelen. Dat is wel aangekondigd, maar vooralsnog niet gebeurd.
4.6
Gelet hierop wordt ervan uitgegaan dat [eiseres] nog steeds haar werkzaamheden niet kan verrichten omdat zij in verband met ongeschiktheid als gevolg van ziekte daartoe verhinderd is. In deze situatie behoudt [eiseres], gezien het partijdebat op dit punt, in beginsel recht op 70% van haar loon, althans op tenminste het voor haar geldende wettelijk minimumloon gedurende de eerste 52 weken. Zie artikel 7:629 BW. In dit verband is van belang dat niet gebleken is dat een cao van toepassing is op grond waarvan een voor haar gunstiger regeling geldt. Voormelde periode van 52 weken is op 5 november 2020 verstreken. Dat brengt met zich dat [eiseres] van 1 oktober 2020 tot 5 november 2020 tenminste recht heeft op het voor haar geldende minimumloon bij een arbeidsduur van 24 uur per week en dat zij vanaf 5 november 2020 recht heeft op 70% van haar loon uitgaande van die arbeidsduur, althans recht heeft op 70% van het minimumloon bij die arbeidsduur. Daarbij wordt opgemerkt dat het overeengekomen loon mogelijkerwijs (inmiddels) lager is dan het wettelijk minimumloon, wat niet mag en waarmee bij de loonbetaling rekening dient te worden gehouden. Ook wordt opgemerkt dat het recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte kan eindigen voordat de arbeidsovereenkomst tot een einde komt, zodat de gevorderde loonbetaling tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze is beëindigd niet onverkort voor toewijzing in aanmerking komt.
4.7
Het aangevoerde dat [gedaagde] in verband met de overname van de winkel hoge kosten heeft en tegelijkertijd als gevolg van de coronamaatregelen inkomsten derft, terwijl hij als startende ondernemer geen financiële ondersteuning krijgt van overheidswege via de NOW-regeling, waardoor hij thans in betalingsonmacht verkeert, is niet onderbouwd en weersproken en staat dus niet vast. Bovendien zijn het omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] liggen en niet zonder deugdelijke grondslag, die ontbreekt, op [eiseres] kunnen worden afgewenteld. In dit verband is relevant dat [gedaagde], die aanvoert al begin 2020 het overnamecontract te hebben gesloten, toen reeds wist of had kunnen weten dat een (zieke) werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst was bij de tabakszaak en dat verbintenissen uit die overeenkomst, waaronder die tot loonbetaling, na de overname op hem zouden overgaan. [gedaagde] is ook bekend geweest met de onder 2.2 vermelde procedure tot loonbetaling.
4.8
Omdat het [gedaagde] kan worden toegerekend dat het loon niet is betaald, wordt verwacht dat in een bodemprocedure wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het loon zal worden toegekend en is het gerechtvaardigd om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. Aangezien het de tweede procedure in korte tijd is die [eiseres] heeft moeten voeren om haar loon tijdens ziekte uitbetaald te krijgen, wordt de hoogte thans bepaald op 25% van het brutoloon over de maanden oktober 2020 tot en met maart 2021. Ook wordt grond gezien om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over het niet uitbetaalde loon (om het overzichtelijk te houden zonder de verhoging), vanaf de data waarop het loon uitbetaald had moeten worden.
4.9
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 346,01 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen:
70% van het overeengekomen brutoloon over de periode van 1 oktober 2020 tot
5 november 2020, maar tenminste het voor haar geldende minimumloon over die periode, uitgaande van een arbeidsduur van 24 uur per week;
  • 70% van het overeengekomen brutoloon, althans 70% van het minimumloon als dat hoger is dan het overeengekomen loon, vanaf 5 november 2020 tot het moment waarop het recht op betaling van loon tijdens ziekte eindigt, uitgaande van een arbeidsduur van 24 uur per week;
  • de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de te betalen bruto loonbedragen over de maanden oktober, november, december 2020 en januari, februari en maart 2021, vanaf de data waarop de loonbetalingen hadden moeten plaatsvinden tot aan de [gedaagde] van algehele voldoening;
  • 25% van de te betalen bruto loonbedragen over de maanden oktober, november, december 2020 en januari, februari en maart 2021, aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 346,01 aan verschotten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465