ECLI:NL:RBROT:2021:7158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-6901033_23042021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over herstel gebreken en huurachterstand met ontbinding en ontruiming

In deze huurzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Woningstichting Samenwerking Vlaardingen (WSV) en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een huurcontract voor een woning in Vlaardingen, waarbij WSV vorderingen heeft ingesteld wegens huurachterstand en gebreken aan de woning. De gedaagden hebben de huurprijs verlaagd gekregen door de huurcommissie vanwege ernstige gebreken, waaronder schimmelgroei en vochtplekken. WSV heeft echter betoogd dat deze gebreken inmiddels zijn verholpen en dat de huurprijs per 1 januari 2017 weer op het oorspronkelijke bedrag van € 685,09 per maand moet worden vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat WSV de gebreken in december 2016 heeft verholpen door middel van herstelwerkzaamheden, waaronder het aanbrengen van een voorzetwand en andere maatregelen. De huurcommissie had eerder de huurprijs verlaagd tot € 274,04 per maand, maar de rechtbank oordeelde dat deze verlaging niet meer van toepassing was, omdat de gebreken waren verholpen. WSV vorderde daarnaast betaling van achterstallige huur van € 9.127,02 tot en met augustus 2018, alsook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning indien de gedaagden niet binnen een maand aan hun betalingsverplichtingen voldeden.

De rechtbank heeft de vorderingen van WSV toegewezen, verklaarde voor recht dat er geen ernstige gebreken meer waren en dat de huurprijs per 1 januari 2017 weer € 685,09 per maand bedroeg. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en, indien zij niet tijdig betaalden, tot ontruiming van de woning. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6901033 CV EXPL 18-18870
uitspraak: 23 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Woningstichting Samenwerking Vlaardingen,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Boot,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.P. Vandervoodt,

2..[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Scheltes.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “WSV”, “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
 de tussenvonnissen van 16 november 2018, 14 februari 2020, 12 juni 2020, en
3 augustus 2020;
  • het proces-verbaal van de op 24 augustus 2020 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte van [gedaagde 2] van 20 oktober 2020;
  • de akte van [gedaagde 1] van 17 november 2020;
  • de akte van WSV van 15 december 2020;
  • de akte van WSV van 16 februari 2021;
  • de akte van [gedaagde 1] van 16 februari 2021.
1.2
Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
WSV heeft vanaf 16 september 2014 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verhuurd de woning aan de [adres] te Vlaardingen (hierna: het gehuurde). Na verbreking van hun affectieve relatie in oktober 2016 is [gedaagde 2] met haar twee kinderen elders gaan wonen en is [gedaagde 1] in het gehuurde blijven wonen.
2.2
[gedaagde 1] heeft op 6 november 2015 een verzoek tot tijdelijke huurverlaging in verband met onderhoudsgebreken ingediend bij de huurcommissie op de voet van artikel 7:257 lid 2 BW. De huurcommissie heeft vastgesteld dat er sprake was van ernstige gebreken, namelijk schimmelgroei en vocht- en/of roetplekken in één of meer van de tot de woonruimte behorende verblijfsruimten (categorie C, nummer V1). Tevens heeft de huurcommissie vastgesteld dat er sprake was van gevolgschade aan het gehuurde. De huurcommissie heeft de huurprijs met ingang van 1 augustus 2015 tijdelijk verlaagd tot een bedrag van € 274,04, oftewel 40% van de oorspronkelijke huurprijs van € 685,09.
2.3
WSV heeft door ingenieursbureau DPA Cauberg-Huygen (hierna: DPA) onderzoek laten verrichten naar vochtproblematiek in woningen aan de [straatnaam] en omgeving te Vlaardingen, onder andere in het gehuurde, waarover zij op 12 oktober 2016 heeft gerapporteerd. In het gehuurde zijn in de woonkamer ter plaatse van de woningscheidende
wand schimmelgroei en vochtplekken tot een hoogte van circa 50 cm boven de vloer geconstateerd, en plaatselijk zoutuitbloei op het wandoppervlak, maar geen aantasting van het pleisterwerk. Geconcludeerd is dat de hoge vochtgehaltes in de wanden (en de daaruit voortspruitende schimmelplekken) het gevolg zijn van optrekkend vocht en dat de eerdere injectiewerkzaamheden in 2013 niet het gewenste resultaat hebben gehad. Voorts is - verkort weergegeven - het volgende vermeld:
5 Maatregelen
5.1
Algemeen
In dit hoofdstuk zijn er twee concepten aan maatregelen beschreven. Het eerste plan betreft alleen een esthetisch herstel en heeft als doel de zichtbare vochtproblematiek ‘weg te werken’. De bron van de vochtproblematiek als oorzaak blijft bestaan.
Het tweede plan is rigoureuzer en behelst het definitief wegnemen van de oorzaken van de vochtproblematiek: de bron als oorzaak wordt weggenomen. Het tweede plan aan maatregelen is zeer ingrijpend en kostbaar, maar heeft wel de voorkeur.
Het eerste plan is beschreven is beschreven in paragraaf 5.2. Het tweede plan aan maatregelen – het ingrijpende deel – is beschreven in paragraaf 5.3 en vervolgens.
5.2
Maatregelen plan nr. 1 (esthetische herstel)
Dit pakket aan maatregelen behelst alleen een esthetisch herstel. De maatregelen leiden tot een belangrijk herstel van het wooncomfort en bijbehorende leefklimaat. Met deze maatregel worden de vochtplekken op de wanden weggewerkt en wordt de zichtbare vochtproblematiek – schimmelgroei en zoutuitbloei – volledig weggenomen.
De zichtbare vochtproblematiek bij de scheidingswanden wordt weggewerkt door middel van een voorzetwand. Bij de uitvoering van deze maatregelen wordt de oorzaak van vochtproblematiek qua vochtbron (= optrekkend vocht) niet weggenomen c.q. opgeheven.
De volgende aandachtspunten:
- De voorzetwand mag niet geïsoleerd zijn (dus geen isolatie).
- Voorzetwand dient bij voorkeur te bestaan uit houten regels met hiertegen aan een gipskartonplaat die naderhand wordt afgewerkt met een stuclaag. Voorzetwand heeft een luchtspouw van circa 15 mm.
- De voorzetwanden bij de gevels blijven gewoon gehandhaafd.
5.3
Maatregelen plan nr.2 (zeer ingrijpend, wegnemen vochtbron als oorzaak)
Ingrijpende maatregelen zijn nodig om de vochtproblematiek (= oorzaak vochtbron) op te heffen. Het opheffen van de vochthinder is niet mogelijk met lokale maatregelen. Vanwege een ontoereikende injectie in het verleden dienen alle gevels en dragende (funderings)muren te worden geïnjecteerd tegen optrekkend vocht. In de paragrafen 5.4 tot en met 5.7 zijn de maatregelen beschreven.
Voordat de maatregelen tegen het opheffen van de vochthinder getroffen kunnen worden dienen de volgen de sloopwerkzaamheden plaats te vinden:
• Slopen van de voorzetwanden bij de gevels.
• Tijdelijke verwijdering vloerplinten”
2.4
Op 31 oktober 2016 heeft WSV aan aannemingsbedrijf F. Willemse opdracht
gegeven om conform haar offerte van 21 oktober 2016 werkzaamheden te verrichten in diverse woningen, waaronder het verwijderen van schimmelvorming, het aanbrengen van schimmelwerende latex, het aanbrengen van dampwerende folie, het aanbrengen van metalen profielen, het plaatsen van voorzetwanden van gipsplaat, het stuken en sauzen daarvan, en het plaatsen en schilderen van plinten in het gehuurde.
2.5
Bij brief van 21 november 2016 is [gedaagde 1] door WSV geïnformeerd over de werkzaamheden die het aannemingsbedrijf in het gehuurde zou gaan uitvoeren in de periode van 8 tot en met 13 december 2016.
2.6
Het aannemingsbedrijf heeft werkzaamheden uitgevoerd in de woonkamer van het gehuurde, waar een voorzetwand is geplaatst tegen de muur waar enkele schimmel- en vochtplekken waren.
2.7
Op 16 augustus 2017 heeft WSV aan de huurcommissie bericht dat in december 2016 werkzaamheden zijn verricht in het gehuurde om de gebreken te verhelpen die reden waren voor de tijdelijke huurverlaging en verzocht om uitspraak te doen over wanneer opheffing van die gebreken heeft plaatsgevonden.
2.8
De huurcommissie heeft bij uitspraak, verzonden op 13 maart 2018, de tijdelijk verlaagde huurprijs gehandhaafd op € 274,04 per maand.

3..Het geschil

3.1
WSV is het niet eens met de uitspraak van de huurcommissie en vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. te verklaren voor recht dat het gehuurde aan de [adres] te
Vlaardingen geen ernstig gebrek vertoont in de zin van artikel 7:241 BW, categorie C nummer V1 en categorie C nummer 8;
2. te verklaren voor recht dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschuldigde kale huurprijs voor het gehuurde per 1 januari 2017 € 685,09 per maand bedroeg, dan wel een bedrag dat de kantonrechter billijk acht (in dat laatste geval tot de dag waarop de door de kantonrechter vastgestelde gebreken zijn verholpen);
3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen een termijn van één maand te voldoen een bedrag van
€ 9.127,02 aan achterstallige huur tot en met augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldag van elke termijn tot aan de dag van algehele voldoening;
en, indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aan het onder 3 gevorderde voldoen:
4. de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te Vlaardingen te ontbinden;
5. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om de woning gelegen aan de [adres] te Vlaardingen te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van WSV zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van WSV te stellen.
Subsidiair:
1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen een termijn van één maand aan WSV te voldoen een bedrag van
€ 1.077,84 aan achterstallige (verlaagde) huur tot en met augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldag van elke termijn tot aan de dag van algehele voldoening;
en, indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aan het onder 3 gevorderde voldoen:
2. de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te Vlaardingen te ontbinden;
3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om de woning gelegen aan de [adres] te Vlaardingen te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van WSV zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van WSV te stellen.
Zowel primair als subsidiair:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris en de verschotten van de gemachtigde van WSV.
3.2
Aan haar primaire vordering legt WSV ten grondslag dat de gebreken in verband waarmee de huurcommissie de huurprijs heeft verlaagd, verholpen zijn in december 2016 en dat zij om die reden weer aanspraak heeft op betaling van de overeengekomen huur van
€ 685,09 per maand vanaf januari 2017. Die huur is sindsdien echter niet betaald. Gelet daarop is sprake van een huurachterstand van € 9.127,02 tot en met augustus 2018. WSV vordert betaling daarvan met rente en, voor het geval betaling binnen een maand uitblijft, ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde.
3.3
Aan haar subsidiaire vordering - voor het geval geoordeeld wordt dat de gebreken niet verholpen zijn - legt WSV ten grondslag dat de verlaagde huur niet iedere maand betaald is, omdat vier huurtermijnen onbetaald zijn gebleven. Gelet daarop is sprake van een huurachterstand van € 1.077,84 tot en met augustus 2018. WSV vordert betaling daarvan met rente en, voor het geval betaling binnen een maand uitblijft, ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde.
3.4
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.

4..De (verdere) beoordeling

4.1
Blijkens het tussenvonnis van 16 november 2018 en de voortgang van de procedure nadien spitst het geschil zich toe tot de vraag of de gebreken in het gehuurde, te weten schimmelgroei en vocht- en/of roetplekken in de woonkamer, ter plaatse van de woningscheidende wand, die reden waren voor de huurcommissie om de huurprijs te verlagen tot € 274,04, in voldoende mate verholpen zijn. Het gaat alleen om die gebreken en niet om eventuele andere gebreken, mogelijk elders in de woning.
4.2
WSV heeft ingenieursbureau DPA ingeschakeld om onderzoek te verrichten naar vochthinder in woningen in de [straatnaam] en omgeving. Niet is in geschil de expertise van het door WSV ingeschakelde ingenieursbureau noch de kwaliteit van haar onderzoek en haar uitvoerig onderbouwde en gedocumenteerde bouwkundige rapportage daarover, en de daarin getrokken conclusies. Als vermeld onder 2.3 heeft DPA twee mogelijke maatregelen aangedragen tegen de vochtproblematiek. Het aangevoerde door [gedaagde 1] biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat uitvoering van de genoemde “Maatregelen plan nr. 1” geen adequate oplossing oplevert om de gebreken te verhelpen, met het oog op herstel van het genot dat het gehuurde dient te verschaffen. [gedaagde 1] beroept zich op het rapport van onderzoek van de huurcommissie van 31 oktober 2017, maar dat kan hem niet baten, want de betreffende rapporteur heeft zich niet (gemotiveerd) uitgelaten over deze door DPA aangedragen aanpak, terwijl hetgeen in het summiere rapport voorts is vermeld - waarover hieronder meer - geen deugdelijke basis biedt om te twijfelen aan de effectiviteit van de door DPA aangedragen oplossing tegen de problematiek.
4.3
Gezien het vorenstaande heeft WSV ervoor kunnen kiezen om de gebreken te verhelpen door de “Maatregelen plan nr. 1” te laten uitvoeren, mede omdat zij goede redenen heeft gehad om niet te kiezen voor de “Maatregelen plan nr. 2”, welke oplossingsvariant veel duurder is, in het recente verleden al is toegepast, zij het niet met afdoende resultaat, en veel ingrijpender is voor de bewoners.
4.4
Vast staat dat WSV in de opdrachtverstrekking aan haar aannemer verder is gegaan dan de “Maatregelen plan nr. 1”, te weten het laten plaatsen op houten regels van een voorzetwand van gipskartonplaat met een stuclaag. Zoals vermeld onder 2.4 heeft zij opdracht gegeven tot het aanbrengen van schimmelwerende latex, het aanbrengen van dampwerende folie, en het aanbrengen van metalen in plaats van houten profielen in verband met de duurzaamheid, alsmede tot het plaatsen van voorzetwanden van gipsplaat, het stuken en sauzen daarvan, en het plaatsen en schilderen van plinten in het gehuurde.
4.5
Vast staat ook dat de ingeschakelde aannemer in december 2016 werkzaamheden heeft uitgevoerd in de woonkamer van het gehuurde, waar een voorzetwand met afwerking is geplaatst tegen de betreffende muur.
4.6
Naar aanleiding van het verzoek van WSV om uitspraak te doen over wanneer opheffing van de gebreken heeft plaatsgevonden, heeft een rapporteur van de huurcommissie een bezoek gebracht aan het gehuurde. Blijkens het rapport van onderzoek van 31 oktober 2017
is bij die gelegenheid kennis genomen van de volgens WSV verrichte werkzaamheden. In het rapport is tevens vermeld:
“Tijdens het onderzoek ter plaatse heeft de rapporteur geconstateerd dat de volgende werkzaamheden door de verhuurder zijn uitgevoerd:
Het aanbrengen van een voorzetwand voor de woning scheidende wand in de woonkamer. De voorzetwanden zijn voorzien donker behang.
De werkzaamheden zijn uitgevoerd in de maand december van het jaar 2016.
Tijdens het onderzoek ter plaatse gaf de huurder aan dat de schimmelvorming op de woningscheidende wand en op de scheidingswand met de gang niet is verwijderd noch dat de wanden zijn behandeld met schimmelwerende latex. Er is volgens huurder alleen een voorzetwand aangebracht.
Ten aanzien hiervan moet rapporteur vermelden dat door het plaatsen van een voorzetwand de gebrek situatie waarover de commissie zich heeft uitgesproken niet is hersteld, maar slechts is gecamoufleerd. De hoge grondwaterstand onder de woonruimte is immers niet verdwenen en ook zijn de wanden niet opnieuw geïnjecteerd en daarmee voorzien van een degelijk vochtscherm in de
wanden. Gezien de aanwezigheid van een dampdichte folie, is het waarschijnlijk dat het vocht zich in de constructie van de voorzetwand zal ophopen. Aangezien er houten stijl- en regelwerk is gebruikt, zal de constructie mogelijk van binnenuit gaan rotten. Hoe snel de gevolgen daarvan zichtbaar worden is afwachten, maar het is vrij aannemelijk dat er op korte termijn zwamvorming optreedt.
Rapporteur wil hierbij verwijzen naar eerdere rapportages waaruit is gebleken dat het injecteren van de wanden (om de gebreksituatie op te lossen) niet goed is uitgevoerd. De huurder gaf ten aanzien van het vermoedelijke ontstaan van schimmelvorming op de voorzetwanden aan dat haar door de verhuurder is aangegeven dat de voorzetwanden elke 10 jaar moeten worden vervangen. Huurder heeft rapporteur aangegeven dit geen permanente oplossing voor het vochtprobleem in de woonruimte te vinden.
Conclusie rapporteur:
Rapporteur is in dezen van mening dat de gebreksituatie in de woonruimte welke is ontstaan als gevolg van constante vochtoverlast als gevolg van optrekkend vocht niet afdoende is hersteld.”
4.7
Gelet op deze conclusie en de motivering daarvan lijkt de aandacht van de rapporteur niet slechts gericht te zijn geweest op de schimmelgroei en vocht- en/of roetplekken in de woonkamer, ter plaatse van de woningscheidende wand, als reden voor de huurprijsverlaging. Voor zover die verlaging verband zou hebben gehouden met een meeromvattend vochtprobleem, wordt overwogen dat de uitspraak van de huurcommissie niet geacht wordt betrekking te hebben op een niet genoemd of onvoldoende bepaald gebrek. Immers, in voldoende mate moet kenbaar zijn wat verholpen moet worden om het vereiste genot van het gehuurde te verschaffen, mede ter vaststelling van het moment waarop de overeengekomen huur weer verschuldigd wordt.
4.8
Voorts wordt overwogen dat, afgezet tegen de rapportage van DPA, de motivering in het rapport van onderzoek, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet dragend is voor het standpunt dat de voorzetwand zoals WSV die in het gehuurde heeft laten realiseren geen adequate bouwkundige oplossing is om het gebrek te verhelpen, ter herstel van het huurgenot. De enkele vermelding in het rapport van onderzoek dat de dragende muren niet (nogmaals) zijn geïnjecteerd (Maatregelen plan nr. 2), zegt niets over de (on)deugdelijkheid van de gerealiseerde werkzaamheden en is dus evenmin dragend voor genoemd standpunt.
In het licht van de door WSV verstrekte informatie en hetgeen na de herstelwerkzaamheden waargenomen is door de rapporteur bij het bezoek aan het gehuurde is er, bij gebreke van nader onderzoek ter plaatse waaruit anderszins blijkt en zonder nadere onderbouwing van hetgeen [gedaagde 1] destijds ten overstaan van de rapporteur heeft verklaard, geen grond (geweest) om te twijfelen dat de opgedragen herstelwerkzaamheden daadwerkelijk uitgevoerd zijn, waarmee als gezegd een grondiger en duurzamer oplossing gerealiseerd is dan DPA voorstond. Daarbij is van belang dat plaatsing van de voorzetwand op (metalen) regels op enige afstand van de woningscheidende wand, tezamen met de andere werkzaamheden, zal hebben bewerkstelligd dat vochtdoorslag minder gemakkelijk kan plaatsvinden doordat geen direct contact is met die woningscheidende wand en dat de schimmel(vorming) op die woningscheidende wand - voor zover nog aan de orde bij gebrek aan licht - is afgedekt, zodat dit niet langer aanwezig althans zichtbaar is en niet het binnenklimaat in het gehuurde nadelig kan beïnvloeden. Dit resultaat vindt bevestiging in het verslag van 4 januari 2021 van [persoon A] , bouwkundig adviseur / bouwpatholoog bij Humida B.V., (hierna: [persoon A] ), waarin hij zijn bevindingen heeft neergelegd van het op
3 december 2020 door hem verrichte onderzoek in het gehuurde. [persoon A] heeft - samengevat en voor zover van belang - op basis van waarnemingen en metingen vastgesteld dat in de woonkamer op de woningscheidende muur een dampremmende, maar waterdichte PE-folie is aangebracht, dat op die muur een voorzetwand is gerealiseerd door middel van een metalen frame met daarop gemonteerd gipsplaten, dat de voorzetwand en de woningscheidende muur droog meten en dat op die muur geen zichtbare schimmel is geconstateerd. Opgemerkt wordt dat [persoon A] dit heeft geconstateerd nadat vier jaren zijn verstreken sinds de uitvoering van de herstelwerkzaamheden in december 2016 en dat in de tussentijd geen andere werkzaamheden in het gehuurde zijn verricht verband houdend met de problematiek die aanleiding gaf tot de huurprijsverlaging.
4.9
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gebreken, in verband waarmee de huurprijs is verlaagd, in december 2016 verholpen zijn. Verder is niet genoegzaam gesteld noch gebleken dat het gehuurde andere ernstige gebreken in de zin van art. 7:241 BW, categorie C nummer VI en categorie C nummer 8 vertoont. Daarom zal de onder 1 gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
4.1
Omdat de gebreken toen verholpen zijn, is de huurprijsverlaging niet meer van toepassing met ingang van 1 januari 2017. Daarom zal ook de onder 2 gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen, namelijk dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschuldigde kale huurprijs voor het gehuurde per 1 januari 2017 € 685,09 per maand bedroeg.
4.11
Het vorenstaande brengt met zich dat er tevens grond is om, zoals gevorderd onder 3, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan WSV, binnen een termijn van één maand en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van € 9.127,02 aan achterstallige huur tot en met augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldag van elke huurtermijn tot aan de dag van algehele voldoening. Daarbij geldt - onder verwijzing naar hetgeen hierover overwogen is in het tussenvonnis van 16 november 2018 - ten aanzien van [gedaagde 2] dat tegenover haar aanspraak bestaat op betaling van achterstallige huur over de periode waarin de huurovereenkomst niet door opzegging door haar is geëindigd, hetgeen naar het zich laat aanzien in genoemde periode nog niet het geval is geweest, maar gelet op het verhandelde ter zitting van 24 augustus 2020 inmiddels wel lijkt te zijn gebeurd, zij het op een datum die niet bekend is bij de kantonrechter. Voormelde veroordeling laat onverlet wie van de gewezen partners de huurachterstand uiteindelijk zal moeten betalen, ten aanzien waarvan wordt opgemerkt dat in hun onderlinge verhouding geen goede grond lijkt te zijn om [gedaagde 2] hiervoor op te laten draaien, nu de relatie tussen [gedaagde 1] de [gedaagde 2] in oktober 2016 is verbroken, dus al vóór de datum vanaf wanneer de oorspronkelijke huurprijs weer geldt, en zij sindsdien niet meer in het gehuurde heeft gewoond, zodat [gedaagde 2] indien aangesproken tot betaling door WSV tegenover [gedaagde 1] regresrecht heeft.
4.12
Voorts wordt opgemerkt dat de wijziging van eis in de conclusie van repliek door WSV betiteld is als een vermeerdering van eis, maar in feite een wijziging van eis betreft waarmee een deel van het oorspronkelijk gevorderde niet langer is gevorderd, zoals onder meer de aanvankelijk gevorderde veroordeling tot betaling van het verschil tussen de overeengekomen huurprijs van € 685,09 en de verlaagde huurprijs van € 274,04 per maand na augustus 2018, zodat dit niet kan worden toegewezen.
4.13
Wel zal als gevorderd, voor het geval dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen een termijn van één maand het bedrag van € 9.127,02 betalen, de huurovereenkomst worden ontbonden, met dien verstande dat ten aanzien van [gedaagde 2] geldt dat de overeenkomst alleen ontbonden kan worden voor zover deze niet al is geëindigd door opzegging. Omdat [gedaagde 2] al geruime tijd niet meer in het gehuurde woont, wordt alleen [gedaagde 1] veroordeeld tot ontruiming. De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen.
4.14
Kortom, het primair gevorderde wordt toegewezen op de wijze hierna vermeld. Dus is beoordeling van het subsidiair gevorderde niet nodig.
4.15
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in het ongelijk gesteld en daarom in de kosten veroordeeld, aan de zijde van WSV vastgesteld op € 575,91 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 1.250,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter,
verklaart voor recht dat het gehuurde aan de [adres] te Vlaardingen geen ernstig gebrek vertoont in de zin van artikel 7:241 BW, categorie C nummer V1 en categorie C nummer 8;
verklaart voor recht dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschuldigde kale huurprijs voor het gehuurde per 1 januari 2017 € 685,09 per maand bedroeg;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan WSV, binnen één maand na heden, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen € 9.127,02 aan achterstallige huur tot en met augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf de vervaldag van elke huurtermijn tot aan de dag van algehele voldoening;
en daarnaast, maar alléén voor het geval [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen de gestelde termijn van één maand geheel aan die betalingsverplichtingen voldoen:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde aan de [adres] te Vlaardingen en veroordeelt [gedaagde 1] om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van WSV te stellen;
en voorts, ook voor het geval [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wel binnen de gestelde termijn van één maand geheel aan die betalingsverplichtingen voldoen:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van WSV vastgesteld op € 575,91 aan verschotten en € 1.250,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465