In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een huurzaak (lease) tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde] op basis van zeven leaseovereenkomsten voor voertuigen, waaronder Volkswagen modellen. De procedure begon met een dagvaarding op 20 november 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 3 maart 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomsten door [eiseres] op 27 mei 2020. De vordering van [eiseres] omvatte een hoofdsom van € 42.308,07, buitengerechtelijke incassokosten van € 6.346,21, en proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering grotendeels toewijsbaar is, met uitzondering van een deel van de huur voor de Volkswagen Polo, waarvoor geen huur gevorderd kan worden na de ontbinding van de overeenkomst. Uiteindelijk is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 41.519,55, vermeerderd met rente en kosten.