In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, betreft het een geschil over de toedeling van een huurwoning na de beëindiging van een informele samenleving tussen [persoon B] en [persoon C]. [persoon B] is onder bewind gesteld wegens financiële problemen en heeft een Wajong-uitkering. De relatie tussen [persoon B] en [persoon C] is in juli 2020 beëindigd, waarna er een huurovereenkomst tot stand kwam voor een woning in Brielle. Na een kort geding op 9 oktober 2020 moest [persoon C] de woning verlaten, maar de situatie leidde tot een rechtszaak waarin [persoon A], als bewindvoerder van [persoon B], vorderde dat [persoon C] de woning moest verlaten en dat [persoon B] het exclusieve recht op de woning kreeg. [persoon C] voerde aan dat hij de woning niet kon verlaten en dat [persoon B] niet in staat was om voor de kinderen te zorgen. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van [persoon B] zwaarder wogen dan die van [persoon C], vooral gezien de psychische problemen van [persoon B] en haar behoefte aan stabiliteit. De rechter besloot dat [persoon C] de huur niet langer mocht voortzetten, waardoor [persoon A] het exclusieve gebruik van de woning kreeg. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.