In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over achterstallige huurbetalingen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Riet, vorderde betaling van een restant huurachterstand van € 250,-, rente en buitengerechtelijke kosten van gedaagde, die werd bijgestaan door mr. R.W. Hoevers. De procedure volgde op een huurovereenkomst waarbij gedaagde van 15 september 2015 tot en met 30 september 2020 woonruimte huurde. Gedaagde had een huurachterstand laten ontstaan van € 1.650,-, waarvan hij tijdens de procedure € 1.400,- had betaald.
De kantonrechter oordeelde dat gedaagde een huurachterstand had en dat eiser recht had op de resterende hoofdsom van € 250,- en de verschenen rente van € 26,11. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat aan de wettelijke vereisten voor de aanmaning was voldaan. Gedaagde had ook een waarborgsom van € 250,- betaald, maar dit werd niet gehonoreerd als verrekening, omdat gedaagde de sleutels van de woning nog niet had ingeleverd, wat extra kosten met zich meebracht.
De kantonrechter veroordeelde gedaagde tot betaling van € 276,11, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde de proceskosten vast op € 682,85, waarbij gedaagde als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde werd afgewezen.