ECLI:NL:RBROT:2021:7140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-8942816_09022021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde arbeidsovereenkomst en toewijzing van loon en transitievergoeding in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een verzoeker en een verweerster, waarbij de verzoeker een verklaring voor recht heeft gevraagd dat de arbeidsovereenkomst met de verweerster per 1 december 2020 is geëindigd. De verweerster, die als huishoudelijke hulp voor de verzoeker werkte, heeft verweer gevoerd en aanspraak gemaakt op loon en transitievergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst op 5 oktober 2020 door de verzoeker is opgezegd, en dat dit rechtsgeldig was, omdat er geen opzegverbod was en de verzoeker in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft de verzoeker veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en transitievergoeding aan de verweerster, evenals een bijdrage aan de advocaatkosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8942816 VZ VERZ 20-20531
uitspraak: 9 februari 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.L. Mooibroek,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. K.G. Kapel,
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ”

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het gewijzigde verzoek en het daartegen gevoerde verweer, zoals behandeld op de zitting van 1 februari 2021, waarbij [verzoeker] en zijn gemachtigde zijn verschenen alsmede [verweerster] en haar gemachtigde.
1.2
De kantonrechter heeft de datum waarop de beschikking wordt uitgesproken bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [verweerster] op
12 juli 2017 bij [verzoeker] in dienst getreden als huishoudelijke hulp voor 18 uur per week, verdeeld over drie dagen van 6 uur, tegen een loon van € 1.560,- bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar en nadien verlengd. In de arbeidsovereenkomst is een tussentijds opzegbeding opgenomen.
2.2
Op 5 oktober 2020 heeft [verzoeker] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen
1 december 2020.

3..De standpunten van partijen

3.1
[verzoeker] verzoekt een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2020 is geëindigd.
3.2
[verweerster] voert verweer en maakt aanspraak op loon en transitievergoeding.

4..De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 7:671 lid 1, aanhef en onder d, BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij de opzegging een werknemer (zoals [verweerster] ) betreft die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat, waarbij onder het verrichten van diensten mede wordt verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
4.2
Er mag geen sprake zijn van een opzegverbod.
4.3
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de werkgever arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
4.4
In dit geval heeft [verzoeker] , die lichamelijk beperkt is, gesteld belemmeringen te hebben ondervonden doordat [verweerster] vanwege de zorg voor haar kinderen weinig flexibel was wat betreft werktijden, zodat ziekenhuisbezoeken en andere afspraken, waarbij hij een beroep moest doen op haar hulp, moeilijk te realiseren waren. Dat [verweerster] zich aan de afgesproken werktijden heeft willen houden is door haar in zoverre weersproken dat zij aanvoert steeds in overleg met [verzoeker] de werktijden te hebben bepaald als zij verhinderd was in verband met de zorg voor de kinderen. Ook heeft [verzoeker] gesteld zich niet meer op zijn gemak te hebben gevoeld in zijn woning in aanwezigheid van [verweerster] .
4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter betreffen dit omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder h, BW die zodanig zijn dat van [verzoeker] in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en heeft herplaatsing gezien de zeer persoonlijke aard van de dienstverlening niet in de rede gelegen.
4.6
Gelet op het vorenstaande, waaronder de omstandigheid dat zich geen opzegverbod heeft voorgedaan, alsmede gezien het vastgestelde onder 2.1 en 2.2 heeft [verzoeker] de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op 5 oktober 2020 tussentijds kunnen opzeggen zonder haar instemming en is dat op goede grond en met inachtneming van de opzegtermijn gebeurd. Aldus is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2020 geëindigd, overigens zonder dat [verweerster] daarvan een verwijt treft.
4.7
Daarom wordt de verzochte verklaring voor recht gegeven.
4.8
Niet is in geschil dat [verweerster] nog aanspraak heeft op loon over een deel van de maand oktober en de maand november 2020 ten belope van € 887,- bruto respectievelijk
€ 1.560,- bruto, tezamen € 2.447,- bruto.
4.9
Tevens heeft [verweerster] recht op transitievergoeding ten bedrage van € 1.762,12 bruto.
4.1
[verzoeker] heeft zich bereid verklaard om € 900,- inclusief btw bij te dragen aan de advocaatkosten van [verweerster] , te weten € 450,- binnen één week na de datum van deze beschikking en € 450,- in achttien maandelijkse termijnen van € 25,-, de eerste termijn te betalen op 1 maart 2021, en om een boete van € 10,- te betalen, bovenop de te betalen termijn, bij iedere te late betaling, waarmee [verweerster] heeft ingestemd. Dit wordt toegewezen. Het betreft een hogere vergoeding dat het bedrag waarop zij op grond van het liquidatietarief aanspraak zou hebben gehad.

5..De beslissing

De kantonrechter,
- verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2020 is geëindigd;
- veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerster] van € 2.447,- bruto aan loon en € 1.762,12 bruto aan transitievergoeding;
- veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerster] van € 900,- aan advocaatkosten, waarvan € 450,- dient te worden betaald binnen één week na heden en het restant van € 450,- dient te worden betaald in achttien maandelijkse termijnen van € 25,-, de eerste termijn te betalen op 1 maart 2021, en bepaalt dat [verzoeker] bij iedere te late betaling een boete van € 10,- dient te betalen bovenop de te betalen termijn;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465