ECLI:NL:RBROT:2021:7134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-8823085_19022021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfsruimte wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder van een bedrijfsruimte. De verhuurder, aangeduid als [eiser], vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte vanwege een aanzienlijke huurachterstand van de huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van één jaar en de huurder had een betalingsachterstand laten ontstaan die opliep tot € 10.184,16 tot en met januari 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis tot huurbetaling, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De rechter heeft de huurder veroordeeld om de bedrijfsruimte uiterlijk op 28 februari 2021 te ontruimen en heeft de vordering van de verhuurder tot betaling van de huurachterstand en bijkomende kosten toegewezen. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de boeterente gematigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de huurder, waaronder de impact van de coronacrisis. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8823085 CV EXPL 20-36777
uitspraak: 19 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] , gemeente [gemeente] ,
eiser,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] v.h.o.d.n. [naam advocatenkantoor],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 9 oktober 2020, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • het vonnis van 23 november 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van de gemachtigde van [eiser] , met productie 11.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op grond van een tussen partijen gesloten huurovereenkomst verhuurt [eiser] aan [gedaagde]
de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] [huisnummer 1] - [huisnummer 10] , unit 406 en unit 209, [postcode] te Vlaardingen, tegen een huurprijs van € 1.273,02 per maand, bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste van iedere maand te voldoen. De huurovereenkomst is aangegaan voor één jaar en loopt tot en met 28 februari 2021. Bij het aangaan van de huurovereenkomst diende [gedaagde] een waarborgsom van € 3.500,- te betalen. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW van 30 januari 2015 (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing.
2.2
[gedaagde] heeft een betalingsachterstand laten ontstaan en is door [eiser] aangemaand om tot betaling over te gaan.
2.3
[gedaagde] heeft op 26 augustus 2020 een voorstel gedaan voor een betalingsregeling. [eiser] heeft dat voorstel niet geaccepteerd.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] [huisnummer 1] - [huisnummer 10] , unit 406 en unit 209, te Vlaardingen geheel te ontruimen en met al het hare en de haren te verlaten en de sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen met machtiging van [eiser] om, wanneer [gedaagde] daarmee binnen de gestelde termijn in gebreke mocht blijven, die ontruiming te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van politie en/of justitie;
3. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 8.819,87 en voorts voor elke ingegane maand vanaf 1 oktober 2020 tot de dag dat de huurovereenkomst wordt ontbonden een bedrag van € 1.273,02 (nog te
verhogen met eventuele indexeringen);
4. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] ter zake van schadevergoeding te betalen € 1.273,02 per maand (eventueel te verhogen met indexeringen) vanaf de dag waarop de huurovereenkomst zal zijn ontbonden tot en met de ontruimingsdatum;
5. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] ter zake van schadevergoeding te betalen € 1.273,02 per maand (nog te verhogen met eventuele indexeringen) na de ontruiming tot aan de dag waarop [eiser] erin slaagt de bedrijfsruimte onder gelijkluidende voorwaarden aan een derde te verhuren, echter - voor zover de ontruimingsdatum daarvoor is gelegen - ten hoogste tot en met
28 februari 2021, zijnde de expiratiedatum van de huurovereenkomst;
6. [gedaagde] veroordelen om aan [eiser] te betalen de overeengekomen (boete-)rente ad 1% per maand met een minimum van € 300,00 per maand over de openstaande bedragen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat de gehele vordering zal zijn voldaan;
7. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiser] ;
subsidiair, indien en voor het geval de vorderingen onder 1 en 2 niet worden toegewezen:
1. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag ad € 500,00 ter zake het restant van de waarborgsom;
2. [gedaagde] te veroordelen om [eiser] te betalen € 8.819,87;
3. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen de rente ad 1 % per maand over de openstaande bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag dat de gehele vordering zal zijn voldaan;
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiser] .
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van de verbintenis tot huurbetaling. Als gevolg hiervan staat een bedrag van € 6.365,10 aan huur tot en met september 2020 open. In verband met de betalingsachterstand is tevens aanspraak ontstaan op € 1.500,- aan (boete-)rente alsmede op € 954,77 aan buitengerechtelijke incassokosten, op grond van de Algemene Voorwaarden. Bij elkaar is dit € 8.819,87. Daarnaast wordt gevorderd betaling van de lopende huur van € 1.273,02 per maand tot aan de ontbinding van de huurovereenkomst en eenzelfde bedrag als schadevergoeding vanaf de datum van ontbinding tot aan de datum van ontruiming, althans tot aan de dag waarop de bedrijfsruimte onder gelijkluidende voorwaarden aan een derde zal worden verhuurd, met dien verstande dat - voor zover de ontruimingsdatum daarvoor is gelegen - dit ten hoogste tot en met
28 februari 2021, de expiratiedatum van de huurovereenkomst, zal zijn. Over de maanden vanaf de dagvaarding waarin de lopende huur niet op tijd wordt betaald, wordt (boete-)rente van € 300,- per maand gevorderd. Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat de huurachterstand na de dagvaarding is opgelopen tot € 10.184,16 en dat [gedaagde] inmiddels € 2.700,- aan (boete-)rente verschuldigd is geworden.
3.3
[gedaagde] erkent dat zij een huurachterstand heeft laten ontstaan, die tot en met januari 2021 is opgelopen tot € 10.184,16. Zij voert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - verweer tegen de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte, alsmede tegen de gevorderde (boete-)rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Erkend is dat er een huurachterstand is van € 10.184,16 tot en met de maand januari 2021. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiser] .
4.2
Deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst. De omstandigheid dat [gedaagde] verwacht op korte termijn een lening te kunnen krijgen, waarmee zij het openstaande bedrag kan aflossen, maakt dat niet anders, want de tekortkoming is daarvoor te groot. Van de elf huurtermijnen die sinds de ingangsdatum van de huurovereenkomst zijn vervallen, zijn er immers acht niet betaald. Gelet daarop kan van [eiser] niet worden gevergd dat de huurovereenkomst voortduurt.
4.3
Anders dan gevorderd wordt bepaald dat [gedaagde] uiterlijk op 28 februari 2021 de bedrijfsruimte moet hebben ontruimd. Deze datum komt overeen met de oorspronkelijke expiratiedatum van de huurovereenkomst.
4.4
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen.
4.5
Naast het vorenstaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van de (pro rata) huur van 1 februari 2021 tot en met heden, de datum van ontbinding, alsmede tot betaling als schadevergoeding aan [eiser] van een (pro rata) bedrag gelijk aan de maandhuur vanaf heden tot en met de datum van ontruiming, althans tot en met 28 februari 2021 voor het geval de ontruiming eerder mocht plaatsvinden, gelet op het gevorderde onder 3, 4 en 5 in onderlinge samenhang bezien. Tezamen komt dit neer op betaling van € 1.273,02 voor de maand februari 2021.
4.6
Het gevorderde bedrag aan (boete-)rente is opgelopen tot € 2.700,- tot en met de maand januari 2021. Daarnaast is nog te vervallen (boete-)rente gevorderd. Op verlangen van [gedaagde] zal de kantonrechter deze boete matigen. Daartoe is redengevend dat vast staat dat [gedaagde] haar onderneming in het gehuurde is begonnen nagenoeg gelijktijdig met de aanvang van de coronacrisis. Onweersproken is dat [gedaagde] als gevolg van de crisis de volledige zorg kreeg voor haar verstandelijk gehandicapte zus, omdat haar dagopvang werd gesloten. Mede als gevolg hiervan heeft [gedaagde] geen inkomsten gehad, terwijl haar lasten doorliepen en zij als startende ondernemer geen aanspraak heeft op overheidssteun. Vervolgens is [gedaagde] in september 2020 geconfronteerd met een beslag op haar pensioen. Een en ander heeft geresulteerd in een burn-out. Recentelijk is daar nog bij gekomen dat [gedaagde] en haar zus positief getest zijn op Covid-19 met diverse ziekteverschijnselen en isolatie tot gevolg. Daarom eist de billijkheid klaarblijkelijk dat de boete wordt gematigd. Dat wordt in zoverre gedaan dat bepaald wordt dat [gedaagde] over de openstaande huurtermijnen de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW dient te betalen.
4.7
Anders wordt geoordeeld ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van artikel 28 lid 1 van de Algemene Voorwaarden heeft [eiser] daarop aanspraak. Daarom wordt het gevorderde bedrag van € 954,77 toegewezen.
4.8
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 341,09 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
  • € 10.184,16 aan achterstallige huur tot en met de maand januari 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de openstaande huurtermijnen vanaf de data van verschuldigd worden daarvan tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 954,77 aan buitengerechtelijke incassokosten;
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] [huisnummer 1] - [huisnummer 10] , unit 406 en unit 209, te Vlaardingen en veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 28 februari 2021 de bedrijfsruimte te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege haar daar bevinden en de bedrijfsruimte onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de (pro rata) huur van € 1.273,02 per maand over de periode van 1 februari 2021 tot en met 19 februari 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW daarover vanaf de datum van verschuldigd worden tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede te betalen het (pro rata) bedrag gelijk aan die maandhuur over de periode van 20 februari 2021 tot en met 28 februari 2021 als schadevergoeding;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 341,09 aan verschotten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465