ECLI:NL:RBROT:2021:7130

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-8806266_12032021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een betalingsachterstand door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder van een gedaagde, die een betalingsachterstand heeft laten ontstaan. De procedure begon met een dagvaarding op 2 september 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 8 februari 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde maandelijks premie verschuldigd was aan VGZ en dat er een eigen risico van toepassing was. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft de gedaagde een aantal facturen niet voldaan. Op 22 september 2020 is de gedaagde onder bewind gesteld, met benoeming van de bewindvoerder. VGZ vorderde een bedrag van € 500,- aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag, en heeft de vordering toegewezen, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 12 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8806266 CV EXPL 20-35471
uitspraak: 12 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.F. Priester,
tegen
[naam]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in de hoedanigheid van bewindvoerder van
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Rodríguez González.
Betrokkenen worden hierna aangeduid als “VGZ”, “ [naam] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 2 september 2020, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • het vonnis van 21 december 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van VGZ van 26 januari 2021, met producties 4 tot en met 9c.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021 via Skype. Namens VGZ is verschenen mr. G.F. Priester. Namens [naam] is verschenen mr. A. Rodríguez González.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
VGZ is een zorgverzekeringsovereenkomst aangegaan met [gedaagde] . Daarvoor is [gedaagde] maandelijks premie verschuldigd. Ook geldt voor verzekerde gebeurtenissen een eigen risico dat bij [gedaagde] in rekening wordt gebracht.
2.2
Door middel van schriftelijke facturen met een acceptgiro heeft VGZ verzekeringspremie en zorgkosten (eigen risico) bij [gedaagde] in rekening gebracht. Voor betaling met acceptgiro wordt door VGZ telkens € 1,50 in rekening gebracht.
2.3
[gedaagde] heeft een aantal facturen niet voldaan, ook niet na verzending van betalingsherinneringen en aanmaningen door VGZ.
2.4
Bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 22 september 2020 zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde] voornoemd onder bewind gesteld, met benoeming van [naam] tot bewindvoerder.

3..Het geschil

3.1
VGZ vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, aanvankelijk [gedaagde] en thans zijn beschermingsbewindvoerder [naam] te veroordelen € 500,- aan haar te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [naam] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan haar vordering legt VGZ - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] een betalingsachterstand heeft laten ontstaan van € 1.616,93, waarover tot 14 augustus 2020 € 59,91 aan rente verschuldigd is geworden. Geprobeerd is om het bedrag te incasseren, waardoor [gedaagde] bedrag van € 274,49 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd is geworden. Op voormelde bedragen strekt in mindering een bedrag van € 104,58. Daarmee resteert een bedrag van € 1.846,75 waarop VGZ aanspraak heeft. Om haar moverende redenen beperkt VGZ thans haar vordering tot € 500,- aan hoofdsom, waarbij zij uitdrukkelijk al haar rechten reserveert met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van de vordering ten belope van € 1.346,75.
3.3
[naam] voert verweer.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
In de conclusie van antwoord is uitvoerig verweer gevoerd. Bij de mondelinge behandeling is van de zijde van [naam] aangevoerd, dat het verweer niet wordt gehandhaafd, gelet op de producties die VGZ bij e-mailbericht van 26 januari 2021 in het geding heeft gebracht, behalve ten aanzien van twee posten vermeld in productie 1, te weten het premiebedrag juli 2018 van € 104,58 en een bedrag van € 1,50 aan acceptgirokosten. Aangevoerd is dat die bedragen dienen te worden afgewezen.
4.2
Hierin wordt [naam] niet gevolgd, want van de zijde van VGZ is toegelicht met verwijzing naar productie 6f dat het bedrag van € 104,58 een correctie betreft in verband met het vervallen van de aanvullende verzekering in de maand juli 2018. Volgens VGZ is [naam] het bedrag van € 104,58 niet verschuldigd en is de betalingsachterstand gecorrigeerd door het bedrag daarop in mindering te doen strekken, zoals vermeld in de dagvaarding, zodat het geen deel uitmaakt van het bedrag van € 1.846,75 waarop VGZ aanspraak heeft. Met de betreffende factuur (productie 6f) is € 109,57 in rekening gebracht. Dat is de som van € 108,07 aan premie en € 1,50 aan acceptgirokosten. Ook voor het bedrag van € 1,50 is dus onderbouwing gegeven.
4.3
Bij deze stand van zaken wordt vastgesteld dat VGZ aanspraak heeft op betaling aan haar van € 1.846,75. Zij beperkt haar vordering echter tot € 500,- aan hoofdsom, zodat dat bedrag wordt toegewezen, met rente zoals gevorderd.
4.4
[naam] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 229,09 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [naam] om aan VGZ tegen kwijting te betalen € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 2 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [naam] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op:
- € 229,09 aan verschotten;
- € 150,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [naam] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 37,50 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465