ECLI:NL:RBROT:2021:7128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-8814101_05032021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over resterende vordering tot betaling van boetes en incassokosten in verband met huurachterstand

In deze huurzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderde de stichting Woonbron betaling van verbeurde boetes en buitengerechtelijke incassokosten van de gedaagde partij, een bedrijf dat in huurachterstand verkeerde. De procedure volgde op een reeks van betalingsproblemen die de gedaagde had ervaren, waarbij zes huurtermijnen niet tijdig waren voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde, ondanks het inlopen van de achterstallige huur, nog steeds verantwoordelijk was voor de verbeurde boetes van € 1.800,- en de buitengerechtelijke incassokosten van € 497,13. De kantonrechter bevestigde dat de Algemene Bepalingen van de huurovereenkomst van toepassing waren en dat de boetes niet onredelijk waren, gezien de herhaalde betalingsproblemen van de gedaagde. De rechter wees de vordering van Woonbron toe en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten, die in totaal op € 588,70 aan verschotten en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 5 maart 2021 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8814101 CV EXPL 20-35978
uitspraak: 5 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [naam bedrijf],
gevestigd te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: M. Hemai.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonbron” en “ [gedaagde] ” respectievelijk “ [naam bedrijf] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 12 oktober 2020, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16;
  • het tussenvonnis van 21 december 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van Woonbron, met producties 1 en 2 (lees: 4 en 5) ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021 via Skype. Namens Woonbron is verschenen haar gemachtigde H.A.M. Over de Vest. Namens [gedaagde] is verschenen zijn gemachtigde M. Hemai.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op grond van tussen partijen gesloten huurovereenkomsten verhuurt Woonbron aan [gedaagde] de bedrijfsruimte aan de [adres 1] alsmede
de parkeerplaatsen [parkeerplaatsen] , gelegen aan de [adres 2] , tegen een huurprijs van thans € 1.860,63 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
In artikel 2.1 van de huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte is vermeld dat de Algemene Bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, van juli 2003 (hierna: de Algemene Bepalingen) deel uitmaken van de overeenkomst en dat huurder een exemplaar van de Algemene Bepalingen heeft ontvangen.
Artikel 17.1 van de Algemene Bepalingen luidt als volgt:
“In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte - met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten - aan verhuurder te voldoen. De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd.”
Artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen luidt als volgt:
“Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert, na vermindering van eis ter zitting, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 1.800,- aan verbeurde boetes en
€ 497,13 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering legt Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan en zes huurtermijnen niet tijdig heeft betaald. De achterstallige huur is hangende de procedure volledig ingelopen, wat reden is om niet langer betaling van huur en ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde te vorderen. Dat neemt volgens Woonbron niet weg dat voor iedere niet tijdige en niet volledige betaling een boete van
€ 300,- is verbeurd. In totaal gaat het om € 1.800,-. Daarnaast is voorafgaand aan de procedure geprobeerd om de achterstallige huur te incasseren, waardoor € 497,13 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. Ten aanzien hiervan alsmede de proceskosten wordt de vordering gehandhaafd.
3.3
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Woonbron in de proceskosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

inleiding
4.1
Niet is in geschil dat partijen de onder 2.1 vermelde huurovereenkomsten hebben gesloten. Anders dan [gedaagde] aanvoert, zijn de schriftelijke huurovereenkomsten en de Algemene Bepalingen, wel overgelegd in deze procedure, zie productie 2 bij de dagvaarding. In de huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte is vermeld dat de Algemene Bepalingen deel uitmaken van die overeenkomst en dat huurder een exemplaar daarvan heeft ontvangen. [gedaagde] heeft ervoor getekend, zodat het aangevoerde dat niet is aangetoond dat de Algemene Bepalingen ter hand zijn gesteld en dat deze deel uitmaken van genoemde huurovereenkomst niet wordt gevolgd. Anders dan [gedaagde] betoogt, zijn de Algemene Bepalingen van toepassing.
ten aanzien van de boetes
4.2
Vastgesteld wordt dat [gedaagde] zes keer de huur niet tijdig heeft betaald aan Woonbron. Dat volgt niet alleen uit de onderbouwde stellingen van Woonbron op dit punt, maar ook uit het gevoerde verweer en daarbij overgelegde producties. Dat de huur meermaals te laat is betaald in 2020 is erkend. Gelet hierop en gezien het bepaalde in artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen is [gedaagde] boetes verschuldigd geworden aan Woonbron, met een gezamenlijk beloop van € 1.800,-. [gedaagde] heeft de boetes echter niet betaald.
4.3
[gedaagde] concludeert tot afwijzing althans matiging van de gevorderde boetes. Woonbron verzet zich daartegen.
4.4
Anders dan [gedaagde] aanvoert levert de omstandigheid dat het boetebeding is opgenomen in Algemene Bepalingen die niet door partijen zijn opgesteld, maar door derden om bij dit soort huurovereenkomsten te gebruiken, geen goede reden op om ervan af te wijken. Integendeel, het noodzaakt juist om daarmee terughoudend te zijn. Dergelijke Algemene Bepalingen worden dikwijls van toepassing verklaard op huurovereenkomsten zoals die tussen partijen en het zou de rechtszekerheid niet dienen om daarop al te gemakkelijk uitzonderingen te maken. Dat het boetebedrag niet afhankelijk is van de huurprijs wordt in zoverre niet onderschreven dat de boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand bij huren van boven de € 15.000,- per maand leidt tot een boetebedrag dat wel degelijk afhankelijk is van de huurprijs en hoger is dan het minimum van € 300,00 per maand. Onderkend wordt dat naarmate de huurprijs lager is, de boete in verhouding tot die huurprijs hoger is en daardoor zwaarder kan drukken, maar geen grond wordt gezien waarom dat niet zou mogen. De toepasselijke bepaling wordt niet onredelijk (bezwarend) geacht. De boete van € 300,- per maand wordt ten opzichte van de huurprijs van € 1.860,63 per maand niet als buitensporig aangemerkt en ten opzichte van de wettelijke schadevergoeding evenmin, waarbij van belang is dat de boete tevens een aansporing is om tot nakoming over te gaan.
4.5
Wat dit betreft is relevant dat de onderhavige procedure niet de eerste is tussen partijen over een huurachterstand. Driemaal eerder, namelijk in 2017, 2018 en 2019, zijn om die reden procedures tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt. In die zaken zijn verbeurde boetes ook steeds in geding geweest. In de procedure uit 2019 is bij de mondelinge behandeling van
27 november 2019 een regeling tussen partijen tot stand gekomen en vastgelegd in een proces-verbaal, terzake de betaling in termijnen van achterstallige huur, boete, buitengerechtelijke kosten en proceskosten alsmede de correcte en tijdige betaling van de verschuldigde huur vanaf de maand december 2019. [gedaagde] heeft dus niet zo lang geleden een afspraak gemaakt met Woonbron om de huur voortaan tijdig te betalen, waartoe hij ook al gehouden is op grond van de huurovereenkomst, maar reeds korte tijd nadien is hij die afspraak weer herhaaldelijk niet nagekomen, terwijl hij bekend is met de consequentie daarvan, namelijk dat hij steeds als hij te laat is met betalen een boete van € 300,- verschuldigd wordt. Gelet hierop begrijpt de kantonrechter wel dat Woonbron thans persisteert bij het gevorderde boetebedrag van € 1.800,-.
4.6
Van belang is ook dat Woonbron, naar aanleiding van de e-mails van de gemachtigde van [gedaagde] van 31 maart 2020, waarin om uitstel van betaling werd verzocht in verband met de coronacrisis, bij brief van 8 mei 2020 heeft verzocht om toe te lichten waarom [naam bedrijf] als logistieke onderneming in de pakkettenservice enige tijd gesloten is geweest en om onderbouwd met jaarstukken het toekomstperspectief van de onderneming toe te lichten, mede gelet op de eerdere huurachterstanden, aan welk verzoek echter geen gevolg is gegeven. Onderbouwing ter beoordeling van de vraag of er aanleiding zou zijn om [gedaagde] wat betreft de maandhuur tegemoet te komen, is niet aangeleverd, terwijl niet zonder meer kan worden aangenomen dat het de coronacrisis is die tot gevolg heeft dat de huur niet althans niet op tijd kan worden betaald door [gedaagde] , omdat bij hem al veel langer sprake is van betalingsproblemen. Bij de mondelinge behandeling is aangevoerd dat de bedoelde gegevens niet zijn aangeleverd, omdat de huur weer betaald werd en de achterstand werd ingelopen. Dat is misschien zo, maar neemt niet weg dat diverse betalingen te laat zijn geweest, waardoor boetes zijn verbeurd, en dat ook in deze procedure niet onderbouwd is dat zich omstandigheden voordoen die maken dat zonneklaar is dat de boetes gematigd moeten worden.
4.7
Van de zijde van [gedaagde] is ook aangevoerd dat het heel lastig is gebleken om met Woonbron in contact te treden. Wellicht is dat rond maart / april 2020 het geval geweest, maar dat is niet de oorzaak van deze procedure.
4.8
Gezien het voorgaande doet zich naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval geen situatie voor waarin de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boetes worden gematigd op grond van artikel 6:94 lid 1 BW. De toepassing van het boetebeding leidt onder de gegeven omstandigheden niet tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Het gevorderde bedrag van € 1.800,- wordt daarom toegewezen.
ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten
4.9
Woonbron maakt op de voet van artikel 17.1 van de Algemene Bepalingen aanspraak op een vergoeding van € 497,13 voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] voert aan dat op geen enkele wijze is aangetoond dat dergelijke kosten zijn gemaakt, maar tegelijkertijd zijn van diens kant stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat van de zijde Woonbron wel degelijk geprobeerd is om achterstallige huur te incasseren. In dat geval heeft Woonbron op grond van genoemde bepaling aanspraak tegenover [gedaagde] , die heeft gehandeld in de uitoefening van zijn bedrijf, op vergoeding van kosten voor het verrichten van incassowerkzaamheden. Dat staat los van de hoeveelheid inspanningen die zijn getroost om openstaande huurbedragen te innen. Bij de berekening van de kosten is de wettelijke staffel gehanteerd, waarin wordt uitgegaan van forfaitaire bedragen. Het gevorderde bedrag is conform die staffel, gezien het feit dat ten tijde van de dagvaarding twee maanden huur open stonden. Het bedrag van € 497,13 wordt daarom toegewezen.
proceskosten
4.1
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 588,70 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron tegen kwijting te betalen € 2.297,13 aan verbeurde boetes en buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 588,70 aan verschotten en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465