ECLI:NL:RBROT:2021:7124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
KTN-8363404_26022021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over herstelwerkzaamheden en gederfde huurpenningen na beëindiging huurovereenkomst

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en twee gedaagden, die zonder bekende woon- of verblijfplaats waren. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 14 juli 2006 was aangegaan voor een woning in Rotterdam. De gedaagden hebben de huurovereenkomst opgezegd, maar hebben de woning niet in deugdelijke staat opgeleverd. Dit leidde tot een vordering van Woonstad voor herstelwerkzaamheden en gederfde huurpenningen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen, omdat de woning niet schoon en schadevrij is opgeleverd. Woonstad heeft een aannemer ingeschakeld om de woning weer in verhuurbare staat te brengen, wat resulteerde in kosten die de gedaagden moeten vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van Woonstad voor herstelkosten en gederfde huurpenningen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8363404 CV EXPL 20-7213
uitspraak: 26 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats zowel binnen als buiten Nederland, maar woonplaats gekozen hebbende aan het kantooradres van hun gemachtigde,
gedaagden,
gemachtigde: mr. W. Suttorp.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” en “ [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 26 februari 2020, met productie 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord, met productie 1;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op grond van een huurovereenkomst heeft Woonstad vanaf 14 juli 2006 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verhuurd de woning aan de [adres] te Rotterdam, laatst tegen een huurprijs van € 635,75 per maand. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van Woonstad Rotterdam behorend bij een huurovereenkomst van een zelfstandige woonruimte, versie 4 van maart 2004 (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing verklaard. Bij aanvang van de huurovereenkomst is een beschrijving van de woning gemaakt, voorzien van foto’s van de woning door [gedaagde 1] ondertekend.
2.2
De politie heeft op 9 mei 2017 een handelshoeveelheid verdovende middelen in en om de woning aangetroffen. In verband hiermee heeft de burgemeester bij besluit van
24 augustus 2017 de woning voor zes maanden gesloten. Dat is met ingang van
6 september 2017 gebeurd.
2.3
Bij brief van 25 juli 2017 heeft Woonstad aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzocht om de huurovereenkomst op te zeggen. Dat hebben zij gedaan op 12 september 2017. Omdat de woning op dat moment gesloten was, heeft destijds geen oplevering kunnen plaatsvinden. De woning was al wel grotendeels ontruimd. Desverzocht heeft Woonstad het aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toegestaan om een door henzelf geplaatste keuken te mogen verwijderen, zodra de woning weer toegankelijk zou zijn, waarna afspraken gemaakt zouden worden over de oplevering van de woning.
2.4
Op 7 maart 2018 heeft een gerechtsdeurwaarder, vergezeld door een medewerkster van Woonstad, een inspectie verricht van de staat waarin de woning is achtergelaten door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt, waarin roerende zaken zijn genoteerd die zijn achtergelaten in de woning en waaraan een ter plaatse gemaakte fotorapportage is gehecht.
2.5
Op verzoek van Woonstad heeft bouw- en aannemingsbedrijf Meerbouw Rotterdam B.V. (hierna: Meerbouw) op 21 maart 2018 de woning opgenomen en een offerte uitgebracht van € 7.802,94 exclusief btw (€ 9.441,56 inclusief 21% btw) voor de uitvoering van werkzaamheden om de woning weer in verhuurbare staat te brengen.
2.6
Op 21 maart 2018 heeft Woonstad samen met (een familielid van) [gedaagde 1] de woning bezocht. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de ontruiming van achtergebleven goederen, de verwijdering van de geplaatste keuken en het terugplaatsen van de oorspronkelijke keuken, alsmede over het leeg, schoon en schadevrij opleveren van de woning.
2.7
Woonstad heeft op 21 maart 2018 een e-mailbericht gestuurd naar [persoon C] met een uitnodiging voor een gesprek op 4 april 2018 om de schade aan de woning te bespreken en de offerte van Meerbouw doen toekomen. Dit gesprek heeft plaatsgevonden.
2.8
Bij brief van 4 april 2018 heeft Woonstad het volgende geschreven aan [gedaagde 1] :
“Hierbij bevestigen wij het gesprek dat op woensdag 4 april 2018 plaatsvond op
ons kantoor aan de Rochussenstraat 21. Bij dit gesprek waren aanwezig uw twee
zoons, de heren [persoon A] . en [persoon B] en van Woonstad Rotterdam mevrouw [persoon D]
en mevrouw [persoon E] .
Na het gesprek hebben wij contact gehad met onze advocaat aan wie wij de
besproken punten hebben voorgelegd en zijn wij tot het volgende gekomen.
-
U hebt te kennen gegeven zelf de keuken te willen verwijderen, de overige werkzaamheden volgens de offerte uit te voeren en de woning leeg en schoon op te leveren. Daarvoor krijgt u 2 werkdagen de gelegenheid. U komt de sleutels op maandag 9 april a.s. om 9.00 uur afhalen aan de receptie van ons kantoor op de Rochussenstraat 21.
-
De sleutels levert u weer in op dinsdag 10 april a.s. om 16.30 uur.
-
Indien u de sleutels niet op tijd terug bezorgt, zullen wij de sloten laten
vervangen en de kosten hiervoor bij u in rekening brengen.
-
Nadat u de sleutels hebt ingeleverd zal onze opzichter de werkzaamheden controleren. Indien punten aangetroffen worden die niet of niet goed zijn uitgevoerd, zullen wij deze laten uitvoeren door onze aannemer. De kosten die wij hiervoor moeten maken worden volledig aan u doorbelast.
Wij vragen u deze bief voor akkoord te ondertekenen en per omgaande retour te
sturen. Indien wij uiterlijk vrijdag 6 april a.s. om 12.00 uur de ondertekende brief niet hebben ontvangen, dan zullen wij u maandag 9 april de sleutels niet
overhandigen. Vervolgens zullen wij de aannemer opdracht geven om de woning
op uw kosten te herstellen.”
De brief is voor akkoord getekend door [gedaagde 1] .
2.9
Op 17 april 2018 heeft Woonstad samen een door haar ingeschakelde aannemer, maar buiten aanwezigheid van [gedaagde 1] , de woning geïnspecteerd.
2.1
Bij brieven (en e-mails) van 11 en 14 mei 2018, de laatste per aangetekende post verzonden, heeft de gemachtigde van Woonstad - verkort weergegeven - het volgende aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geschreven:
“(…)Cliënte heeft u opgaaf gedaan van de door u uit te voeren werkzaamheden. Wanneer u in gebreke zou blijven met de deugdelijke uitvoering van deze werkzaamheden zou cliënte deze werkzaamheden op uw kosten verrichten. Cliënte heeft voorts toegezegd dat zij op haar kosten een nieuwe keuken zou plaatsen.
U heeft een aantal dagen de tijd gehad de nodige werkzaamheden te verrichten. Na inlevering van de sleutels heeft cliënte op 17 april 2018 de woning en de door u verrichte werkzaamheden met de aannemer gecontroleerd. Helaas heeft cliënte moeten constateren dat een aantal werkzaamheden niet of niet goed is uitgevoerd.
U heeft een stuclaag over tegels aangebracht, terwijl u de tegels had dienen te verwijderen. Cliënte dient in de keuken nog keukenonderdelen te verwijderen, een gipsplaat vervangen en pleisterwerk aanbrengen en sauswerk te verrichten. Voorts lag er nog een laag cement op de houten vloer. U had het cement dienen te verwijderen. De woning was bovendien nog vies. Op de eerste en tweede verdieping zou u het laminaat laten liggen. Bij de oplevering bleek het laminaat alsnog te zijn weggehaald, bleken de muren aan de onderkant beschadigd te zijn en heeft u geen plinten teruggeplaatst. U heeft de woning destijds wel met plinten gehuurd. Dat kunt u terug zien op de foto’s en de opleverstaat die u bij aanvang van de huurovereenkomst heeft ondertekend. Cliënte zal nu op uw kosten plinten terugplaatsen.
Als huurder bent u gehouden om een woning bij het einde van de huurovereenkomst leeg, schoon en schadevrij op te leveren. U bent de woning immers ook bij aanvang schoon en schadevrij gaan huren. De woning was toen net gerenoveerd en in goede staat. U bent in gebreke gebleven de woning weer in goede staat op te leveren. Cliënte houdt u aansprakelijk voor kosten die zij moet maken om de woning weer te kunnen verhuren.
Bijgaand treft u de prijsopgave van de aannemer ter hoogte van € 5.175,64 exclusief btw (derhalve € 6.262,52 inclusief btw). U bent aansprakelijk voor deze kosten. In deze kosten is niet (een deel van) de prijs van een nieuwe keuken begrepen.
Voorts is cliënte niet in de gelegenheid op de woning per 1 mei verder te verhuren vanwege de werkzaamheden die verricht moeten worden. Daarmee derft zij één maand huur à € 849,-. De aannemer is op 27 april 2018 aangevangen met de werkzaamheden en zal de woning 25 mei 2018 opleveren.
In totaal bent u derhalve aan cliënte verschuldigd een bedrag van € 7.111,52. Ik verzoek, en voor zover nodig, sommeer u om dit bedrag binnen veertien dagen nadat u deze brief heeft ontvangen over te maken (…).
Wanneer betaling uitblijft, zal cliënte niet schromen om deze kosten in een juridische procedure van u te vorderen. In dat geval zal zij ook een deel van de vervangingskosten van een nieuwe keuken op u verhalen. Bovendien bent u bij niet tijdige betaling buitengerechtelijke kosten verschuldigd, te weten een bedrag van
€ 730,55.(…)”
2.11
Op 29 mei 2018 heeft Meerbouw de offerte werkbon aangepast naar € 7.047,83 exclusief btw (€ 8.527,87 inclusief 21% btw).
2.12
Woonstad heeft werkzaamheden in de woning laten verrichten. De woning is sinds
20 juni 2018 weer verhuurd tegen een huurprijs van € 849,- per maand.
2.13
Bij brief van 30 augustus 2018 heeft Woonstad aan [gedaagde 1] verzocht om binnen tien dagen € 8.671,42 aan haar te betalen.
2.14
Bij brief van 15 februari 2019 heeft Woonstad aan [gedaagde 1] verzocht om binnen vijf dagen € 8.671,42 aan haar te betalen. Daaraan is niet voldaan.

3..Het geschil

3.1
Woonstad vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan haar van € 8.572,17 ter zake het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan haar van € 3.067,35 ter zake schadevergoeding vanwege gederfde huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan haar van € 803,60 aan buitengerechtelijke kosten;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten.
3.2
Aan haar vordering legt Woonstad - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na opzegging door hen van de huurovereenkomst de onder 2.1 vermelde woning niet deugdelijk hebben opgeleverd, ondanks dat hen daartoe gelegenheid is geboden. Daarom is Meerbouw ingeschakeld om de woning weer in verhuurbare staat te brengen. Meerbouw heeft daarvoor, in afwijking van het onder 2.11 vermelde bedrag, uiteindelijk € 8.572,17 in rekening gebracht, welk bedrag is betaald door Woonstad en zij op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wil verhalen. Daarnaast vordert Woonstad € 3.067,35 aan misgelopen huur over de periode van maart tot en met 20 juni 2018 à € 849,- per maand alsmede € 803,60 aan buitengerechtelijke kosten aangezegd bij brief van 14 mei 2018.
3.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de vordering en concluderen - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Woonstad in de proceskosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

ten aanzien van de vordering in verband met gederfde huur
4.1
Op grond van artikel 7:224 lid 1 BW is de huurder verplicht het gehuurde bij het einde van de huur weer ter beschikking van de verhuurder te stellen. Dat volgt ook uit de Algemene Voorwaarden bij de huurovereenkomst, zie artikel 12.1.
4.2
Niet is in geschil dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd door opzegging door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij hebben de woning destijds echter niet ter beschikking gesteld van Woonstad, want als gevolg van de burgemeesterssluiting kon dat niet. Daardoor is sprake van een tekortkoming in de nakoming van genoemde verbintenis. Van een situatie waarin de tekortkoming [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet kan worden toegerekend, is geen sprake.
Er is immers drie-en-een-halve kilogram cocaïne in en om de woning aangetroffen en op het moment van komst van de politie is geprobeerd om cocaïne uit de woning te verwijderen.
Dat [gedaagde 1] strafrechtelijk is vrijgesproken en [gedaagde 2] nooit vervolgd is geweest, moge zo zijn, maar laat onverlet dat huurrechtelijk voor hun rekening komt dat de burgemeester om die reden de woning heeft gesloten voor zes maanden. Gewezen wordt op artikel 7:219 BW op grond waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens Woonstad op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk zijn voor de gedragingen van hen die met hun goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met hun goedvinden daarop bevinden, zoals hun zoon Othman die destijds met hen in de woning was. Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvoeren volgt uit laatstgenoemde bepaling niet dat de huurder slechts aansprakelijk is voor andermans gedragingen in het gehuurde als de huurder daarvan heeft geweten. Zoals vermeld hebben
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huurovereenkomst zelf beëindigd door opzegging, wat bijdraagt aan het oordeel dat zijzelf tekortgeschoten zijn.
4.3
Woonstad heeft onderbouwd gesteld dat zij op 14 september 2017 heeft verzocht om de burgemeesterssluiting op te heffen. Daar heeft zij belang bij gehad om de woning weer te kunnen verhuren en haar schade te beperken. Het verzoek is echter afgewezen. Het aangevoerde dat nergens uit blijkt dat Woonstad opheffing heeft verzocht, is niet juist want het verzoek van 14 september 2017 is in het geding gebracht. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dit in twijfel trekken, kan hen dat niet baten, want als het al zo zou zijn dat Woonstad niet heeft verzocht om de sluiting ongedaan te maken dan kan dat pas tot de conclusie leiden dat zij niet voldaan heeft aan haar schadebeperkingsplicht indien een hoge mate van zekerheid zou bestaan dat een dergelijk verzoek was gehonoreerd, welke zekerheid er niet is. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvoeren dat nergens uit blijkt wat de reden is geweest voor de afwijzing van het verzoek, wordt overwogen dat, gezien het vorenstaande, niet zonder meer valt in te zien op grond waarvan zij menen dat Woonstad dit tegenover hen zou moeten onderbouwen.
4.4
In verband met voormelde tekortkoming zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verplicht om de schade die Woonstad daardoor heeft geleden te vergoeden.
4.5
Woonstad stelt € 3.067,35 aan schade te hebben geleden doordat zij, als gevolg van de burgemeesterssluiting en het daarna niet deugdelijk opleveren van de woning, de woning niet heeft kunnen verhuren vanaf maart 2018 tot 20 juni 2018 tegen een huurprijs van
€ 849,- per maand, welk huurbedrag de opvolgend huurder is gaan betalen. Daarom vordert zij een bedrag gelijk aan de huur die zij had kunnen ontvangen over genoemde periode als schadevergoeding.
4.6
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren hiertegen aan dat Woonstad in de onder 2.10 aangehaalde brieven van 11 en 14 mei 2018 melding heeft gemaakt van één maand gederfde huur. Naar aanleiding van die brieven zijn zij echter niet tot betaling overgegaan. Kennelijk is nadien bij Woonstad het inzicht ontstaan dat haar schade hoger was, gelet op haar brieven van latere datum, waarvoor grond is. Dat neemt niet weg dat niet zonder meer valt in te zien waarom Woonstad het bedrag van € 849,- per maand hanteert, terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na de opzegging een bedrag gelijk aan hun oude huur van € 635,75 zijn blijven betalen tot en met februari 2018. Verder zetten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vraagtekens bij de (duur van de) herstelwerkzaamheden, waarover het volgende.
ten aanzien van de vordering in verband met herstelwerkzaamheden
4.7
In artikel 7:224 lid 2 BW is bepaald dat, indien tussen de huurder en verhuurder een beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, zoals bij het aangaan van de huurovereenkomst tussen partijen is gebeurd, de huurder gehouden is de zaak in dezelfde staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is teniet gegaan of beschadigd. Zulks volgt ook uit artikel 12 van de Algemene Voorwaarden (zie 12.1), in welke artikel ook de gang van zaken rond het wegnemen van door de huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen, alsmede inspectie van de woning en herstel van gebreken is geregeld.
4.8
Woonstad stelt dat bij het aangaan van de huurovereenkomst de woning net gerenoveerd was en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hun gezinsleden de eerste bewoners waren na die renovatie. Zij betwisten dat.
4.9
Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvoeren, kan op basis van de overgelegde beschrijving van de woning bij aanvang van de huurovereenkomst worden vastgesteld dat de woning destijds in ieder geval in behoorlijke staat aan hen ter beschikking is gesteld, gezien hetgeen vermeld is op het formulier, waarop wat betreft de staat veel “v-tjes” zijn vermeld, die staan voor “voldoende”. Dat de bijgevoegde foto’s wat onduidelijk zijn, maakt dat niet anders.
4.1
Het vorenstaande brengt met zich dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in beginsel gehouden zijn geweest om de woning in dezelfde staat op te leveren aan Woonstad, met dien verstande dat rekening gehouden moet worden met achteruitgang / slijtage in de twaalf jaren waarin zij in de woning hebben gewoond. Voor zover dat laatste het gevolg is van normaal gebruik, is het niet redelijk om de kosten daarvan ten laste van de huurder te doen komen. Dat is natuurlijk anders ten aanzien van schade die bij normaal gebruik en te verrichten onderhoud niet ontstaat. Dat geldt ook voor schade als gevolg van verwijdering van door de huurder aangebrachte inrichting, aankleding en stoffering. Daarnaast kunnen kleine herstellingen die tijdens de huurperiode hadden moeten worden verricht voor rekening van de huurder blijven.
4.11
Vast staat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] desgevraagd in de gelegenheid zijn gesteld om de keuken die zij zelf hadden geplaatst te verwijderen en om herstelwerkzaamheden te verrichten in de woning. Zodoende hebben zij de mogelijkheid gekregen om hun schade te beperken.
4.12
Met de werkzaamheden kon niet eerder aanvang worden genomen dan na afloop van de burgemeesterssluiting op 7 maart 2018, waarover reeds geoordeeld is dat de schade die daarvan het gevolg is geweest voor rekening komt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Uiteraard heeft eerst een inventarisatie moeten plaatsvinden van de te verrichten werkzaamheden. Woonstad is hierin voortvarend te werk gegaan door Meerbouw in te schakelen die op
21 maart 2018 heeft beoordeeld welke werkzaamheden in de woning verricht moesten worden en door op diezelfde dag daar een voorinspectie te houden in aanwezigheid van een [gedaagde 1] . Daarbij zijn toen al afspraken gemaakt over de ontruiming van achtergebleven goederen, de verwijdering van de geplaatste keuken en het terugplaatsen van de oorspronkelijke keuken, alsmede over het leeg, schoon en schadevrij opleveren van de woning. Op 21 maart 2018 heeft Woonstad tevens de door Meerbouw opgestelde offerte gemaild naar [persoon C] met een uitnodiging voor een gesprek op kantoor op 4 april 2018, hetgeen nog steeds voortvarend wordt geacht. Dit gesprek heeft plaatsgevonden met twee zoons van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , te weten [persoon A] . en [persoon B] , en daarbij zijn de afspraken gemaakt zoals vermeld in de onder 2.8 aangehaalde brief.
4.13
Ook al is [gedaagde 1] niet zelf maar een zoon van hem bij de voorinspectie geweest en ook al is het gesprek op 4 april 2018 gevoerd met twee van zijn zonen, dat neemt niet weg dat hij gehouden kan worden aan hetgeen bij die gelegenheden is afgesproken, temeer daar vast staat dat de brief met de gemaakte afspraken door hem ondertekend is geretourneerd, wat een voorwaarde is geweest om zelf herstelwerkzaamheden te kunnen verrichten.
4.14
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden ook niet gevolgd in hun verweer dat de afspraken onder dusdanige druk tot stand zijn gekomen, dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. De gang van zaken waarin de verhuurder een offerte laat opmaken door een aannemer en deze presenteert aan de huurder met de mededeling dat de in de offerte vermelde kosten voor de genoemde werkzaamheden voor rekening van huurder zullen komen als de huurder de werkzaamheden niet zelf verricht, is in dit soort gevallen niet ongebruikelijk en bijzondere omstandigheden op grond waarvan Woonstad [gedaagde 1] en [gedaagde 2] had moeten weerhouden van het maken van de afspraken zijn gesteld noch gebleken. Onderkend wordt dat hen korte tijd is gegund om de werkzaamheden zelf te verrichten, maar de woning was al grotendeels ontruimd. Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het niet eens waren met de hun gegunde tijd tot 10 april 2018 dan hadden zij er niet mee moeten instemmen. Er is na de twee dagen om de werkzaamheden te verrichten ook niet om meer tijd gevraagd.
4.15
Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de aannemer van Woonstad in eerdergenoemde offerte te hoge bedragen heeft gerekend, slaagt evenmin. Naar het de kantonrechter voorkomt zijn de gehanteerde bedragen niet bovenmatig. Misschien hadden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het werk voor minder geld kunnen laten verrichten, maar dat hebben zij niet gedaan.
4.16
Op 17 april 2018 is de eindinspectie geweest. Woonstad heeft onderbouwd met stukken gesteld dat een deel van de werkzaamheden waarvoor was getekend niet bleek te zijn verricht. Daarnaast is onderbouwd gesteld dat (ongevraagd) werkzaamheden verricht zijn, waardoor schade is ontstaan, met meerwerk tot gevolg. Hierover zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geïnformeerd middels brieven van 11 en 14 mei 2018. Daaruit blijkt ook dat Woonstad haar aannemer opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden uit te voeren. Mede gezien de aangepaste offerte / werkbon van 29 mei 2018 wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden eind mei 2018 afgerond waren. Ondanks meerwerk is de aangepaste offerte naar beneden bijgesteld ten opzichte van oorspronkelijke offerte, want de aangepaste offerte ziet op een bedrag van € 7.047,83 (€ 8.527,87 inclusief btw) terwijl de oorspronkelijke offerte zag op een bedrag van € 7.802,94, zodat de inspanningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om de woning te herstellen wel resultaat hebben gehad.
4.17
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten tal van posten met werkzaamheden die volgens Woonstad zijn verricht en verricht moesten worden. Voor zover dit werkzaamheden betreft waarmee [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eerder akkoord zijn gegaan, slaagt het door hen aangevoerde niet. Voor zover het noodzakelijk meerwerk betreft om de woning weer bewoonbaar te maken evenmin. Verwezen wordt naar hetgeen hierboven onder 4.10 is overwogen. Woonstad heeft de nodige onderbouwing gegeven waaruit het meerwerk blijkt, terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dit onvoldoende gemotiveerd hebben weerlegd. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van het in de aangepaste offerte vermelde bedrag van € 8.527,87.
4.18
Met betrekking tot het gestelde door Woonstad dat afgesproken is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het door hen aangebrachte laminaat zouden laten liggen, maar dat zij dit toch hebben verwijderd waardoor schade is ontstaan, en het aangevoerde door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat zij de betreffende vloer hebben laten liggen, wordt overwogen dat dit laatste niet blijkt uit de foto’s bij productie 10, want dat gedingstuk betreft het proces-verbaal bevindingen van de gerechtsdeurwaarder opgemaakt op 7 maart 2018 toen zij nog geen werkzaamheden hadden verricht. Uit de foto’s bij productie 13, betreffende de eindoplevering, blijkt dat de vloer toen weg was. Daarmee gaat het door Woonstad weersproken verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat € 2.500,- verrekend zou worden in verband met achterlating van de laminaatvloer niet op.
conclusie
4.19
Wat de vordering in verband met gederfde huur betreft, is de kantonrechter van oordeel dat Woonstad daarop aanspraak heeft over de maanden maart, april en mei 2018, omdat zij de woning toen niet heeft kunnen verhuren als gevolg van het feit dat de woning niet deugdelijk was opgeleverd door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en Woonstad zelf werkzaamheden heeft moeten laten verrichten. Naar het de kantonrechter voorkomt, is de woning verhuurbaar geweest vanaf juni 2018, zodat niet valt in te zien waarom gederfde huurinkomsten over het gedeelte van die maand tot de 20e worden gevorderd. De kantonrechter gaat uit van het bedrag van € 635,75 per maand, gelijk aan de oude huur, in plaats van € 849,-. Daarom wordt aan schadevergoeding in verband met gederfde huur toegewezen het bedrag van € 1.907,25 (3 maanden à € 635,75), te vermeerderen met de rente als gevorderd.
4.2
Wat de vordering in verband met de herstelwerkzaamheden betreft, is de kantonrechter van oordeel dat het onderbouwde bedrag van € 8.527,87 voor toewijzing in aanmerking komt, eveneens met rente zoals gevorderd. Dat is dus iets minder dan het gevorderde bedrag van € 8.572,17, maar dat komt omdat onvoldoende duidelijk is geworden waarom het bedrag naar boven is bijgesteld.
4.21
Voorts maakt Woonstad aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is hierop van toepassing. Het gevorderde bedrag van € 803,60 komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu dat bedrag niet is genoemd in de brieven van 11 en 14 mei 2018. Gezien het daarin vermelde bedrag van € 730,55 aan buitengerechtelijke incassokosten zal dat bedrag worden toegewezen.
4.22
Zoals gevorderd worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van genoemde bedragen. Dat betekent dat Woonstad de bedragen op één van hen kan verhalen en dat als de één betaalt, de ander is bevrijd. Als één van hen daardoor teveel betaalt, kan diegene dat op de ander verhalen.
4.23
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in overwegende mate in het ongelijk gesteld en daarom in de kosten veroordeeld. Aan de zijde van Woonstad worden deze vastgesteld op € 599,89 aan verschotten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde. Ook dit betreft een hoofdelijke veroordeling. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, om aan Woonstad tegen kwijting te betalen:
  • € 10.435,12 aan schadevergoeding in verband met gederfde huur en herstelkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening; en
  • € 730,55 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op:
  • € 599,89 aan verschotten;
  • € 720,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465