ECLI:NL:RBROT:2021:7110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/10/616501 / FT EA 21/477 en C/10/616503 / FT EA 21/479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot een gedwongen schuldregeling van verzoekers, [naam 1] en [naam 2], die in financiële problemen verkeerden en een schuld hadden bij ABN Amro Bank N.V. Verzoekers hadden een schuldregeling aangeboden aan ABN Amro, maar de bank weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers, ondanks herhaaldelijke oproepen, niet verschenen waren op de zittingen. De rechtbank heeft de procedure voortgezet en de argumenten van beide partijen gehoord.

De rechtbank overwoog dat ABN Amro niet akkoord ging met de aangeboden regeling omdat deze niet het maximaal haalbare zou zijn. De bank stelde dat verzoekers in staat waren om een hoger inkomen te genereren en dat de aangeboden regeling niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat de belangen van ABN Amro zwaarder wogen dan die van verzoekers, aangezien de bank de enige schuldeiser was en de aangeboden regeling niet voldeed aan de vereisten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om ABN Amro te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de rechtbank maakt bij het beoordelen van verzoeken tot gedwongen schuldregelingen en de rol van schuldeisers in dit proces.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 juli 2021
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[naam 1] en [naam 2],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 9 april 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro);
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ABN Amro heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 27 mei 2021 is verschenen en gehoord:
- Mr. T. Catak, werkzaam als advocaat bij Stichting Schuldhulp De Schie (hierna: schuldhulpverlening),
Verzoekers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder opgaaf van redenen niet verschenen.
De advocaat heeft op 31 mei 2021 de rechtbank bericht omtrent de handhaving van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De verdere behandeling van de verzoeken is aangehouden tot 25 juni 2021. De advocaat van verzoekers heeft op 25 juni 2021 de rechtbank bericht dat verzoekers verhinderd waren en heeft verzocht om de behandeling nogmaals aan te houden.
De advocaat heeft op 1 juli 2021 per e-mail nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen.
De voortgang van de behandeling is vervolgens bepaald op 15 juli 2021. Ter zitting van
15 juli 2021 is verschenen en gehoord:
- Mr. T. Catak, advocaat van verzoekers,
Verzoekers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, wederom zonder opgaaf van redenen niet verschenen.
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, eveneens niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift één concurrente schuldeiser, ABN Amro. ABN Amro heeft in totaal een bedrag van € 13.245,44 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 26 februari 2021 een schuldregeling aangeboden aan ABN Amro, inhoudende een betaling van 20,66% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekers is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van de WIA-uitkering van verzoeker. Verzoeker is voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. De (netto) hoogte van de WIA-uitkering van verzoeker is vastgesteld op € 1.296,84. De bijstandsnorm voor gehuwden is per 1 juli 2021 vastgesteld op
€ 1.541,00. De advocaat van verzoekers heeft op 1 juli 2021 een afwijzing aanvraag aanvullende participatiewet-uitkering (gedateerd op 30 september 2020) aangeleverd. De reden voor afwijzing van de aanvraag was dat verzoekster aanspraak zou kunnen maken op een algemene heffingskorting zodat er sprake was van een voorliggende voorziening in de zin van de Participatiewet. De advocaat van verzoekers heeft voorts een screenshot overgelegd van een proefberekening van de Belastingdienst waaruit zou moeten volgen dat verzoekster geen recht heeft op een heffingskorting.
ABN Amro is de enige schuldeiser van verzoekers en stemt niet in met de aangeboden schuldregeling.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ABN Amro te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat, in de visie van ABN Amro, niet het maximaal haalbare is aangeboden. De aangeboden regeling is immers slechts gebaseerd op de WIA-uitkering van verzoeker (op basis van een rapport uit 2018) en hiermee is sprake van een gezamenlijk inkomen onder het bestaansminimum. ABN Amro wijst erop dat in het geval van een inkomen onder het bestaansminimum, de mogelijkheid bestaat om een aanvulling te verkrijgen bij de gemeente. Dit zou een stijging van het inkomen c.q. de afloscapaciteit met zich meebrengen.
Daarnaast heeft ABN Amro zich in haar verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een problematische schuldensituatie. Verzoekers hebben tot en met april 2020 maandelijks aan hun betalingsverplichting voldaan. Verzoekers, noch schuldhulpverlening hebben de bank benaderd om in gesprek te gaan omtrent de betalingsproblemen. ABN Amro heeft diverse mogelijkheden tot haar beschikking om klanten met betalingsproblemen te ondersteunen.
Voorts heeft ABN Amro in haar verweerschrift aangevoerd dat het schikkingsvoorstel niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. ABN Amro heeft op 19 november 2020 een voorstel gekregen van Stichting Schuldhulp de Schie waar sprake was van twee concurrente schuldeisers. Vervolgens ontving zij een nieuw voorstel op 5 februari 2021 van West 5 Advocatuur waarbij ABN Amro de enige weigerende schuldeiser is. ABN Amro heeft twijfels of zij als schuldeiser voldoende en juist is voorgelicht door de verschillende schuldhulpverleners. In de eerdere contacten met schuldhulpverlening heeft ABN Amro zich ook op het standpunt gesteld dat schuldhulpverlening niet bevoegd is tot het initiëren van een schuldbemiddelingstraject, althans heeft zij twijfels geuit over de onafhankelijkheid van mr. Catak in zijn rol als schuldhulpverlener en advocaat.
Voorts is onduidelijk of verzoekster voldoet danwel kan voldoen aan haar inspanningsplicht (mede gelet op het feit dat zij de Nederlandse taal niet beheerst) en welke berekening van het vrij te laten bedrag als uitgangspunt heeft te gelden. De wettelijke schuldsaneringsregeling biedt volgens ABN Amro bovendien meer waarborgen dan het minnelijke traject via schuldhulpverlening.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

De rechtbank stelt vast dat mr. Catak als advocaat bevoegd is om op te treden als schuldhulpverlener in de zin van artikel 48 van de Wet op het Consumentenkrediet. Verzoekers zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoeken.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN Amro bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN Amro in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van ABN Amro de gehele schuldenlast omvat. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat ABN Amro in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het voorstel het maximaal haalbare is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken dat verzoekers geen aanspraak kunnen maken op een hoger inkomen. Verzoeker ontvangt (sinds 2010) een WIA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid ter hoogte van € 1.296,84. De bijstandsnorm voor gehuwden is per 1 juli 2021 vastgesteld op € 1.541,00. Uit de e-mail van schuldhulpverlening van 1 juli 2021 is gebleken dat het verzoek voor aanvullende participatiewet-uitkering is afgewezen, omdat de gemeente meent dat verzoekster aanspraak kan maken op een algemene heffingskorting bij de Belastingdienst, waardoor het inkomen zou kunnen worden verhoogd. Door verzoekers is geen afwijzing van de aanvraag voor toepassing van een heffingskorting overgelegd. Ook is niet gebleken dat verzoekers daadwerkelijk een aanvraag daartoe hebben gedaan. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat verzoekers geen recht hebben op een aanvullende (bijstands)uitkering indien zou blijken dat verzoekers geen aanspraak kunnen maken op een (algemene) heffingskorting en de aanvraag (om die reden) wordt afgewezen. Wanneer verzoekers een inkomen naar de bijstandsnorm van € 1.541,00 ontvangen zal de afloscapaciteit toenemen. Ter zitting van 27 mei 2021 is immers gebleken dat het vrij te laten bedrag dient te worden vastgesteld op
€ 1.331,32.
Nu niet is gebleken dat het aanbod het maximaal haalbare behelst, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van ABN Amro als weigerende en als enige schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekers. Het verzoek om ABN Amro te bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De overige bezwaren van ABN Amro behoeven om die reden geen nadere bespreking.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021. [1]