In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van grooming, strafbaar gesteld in artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden en een taakstraf van 120 uren opgelegd zou krijgen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
De zaak draaide om een ontmoeting die de verdachte had geregeld via de datingapp Grindr met een jongen die zich voordeed als 15 jaar oud, maar in werkelijkheid 14 jaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet het oogmerk had om ontuchtige handelingen te verrichten, omdat hij niet wist dat hij met een minderjarige in contact stond. De aangever had een profiel aangemaakt dat een leeftijd van 18 jaar vermeldde, wat de verdachte deed geloven dat hij met een meerderjarige sprak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de initiator was van de ontmoeting en dat er geen bewijs was dat hij de aangever had bewerkt of verleid.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de omstandigheden waaronder de ontmoeting tot stand kwam, niet voldoende waren om het wettig bewijs van het vereiste oogmerk bij de verdachte af te leiden. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat niet kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de strafbare feiten zoals bedoeld in de wet.