ECLI:NL:RBROT:2021:7108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/10/619397 / FT EA 21/660 en C/10/619401 / FT EA 21/661
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een schuldenaar, een dwangakkoord heeft aangevraagd. Verzoeker had op 1 juni 2021 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een voorstel voor een schuldregeling aan zijn schuldeisers. Dit voorstel hield in dat hij 2,79% zou betalen aan de preferente schuldeisers en 1,02% aan de concurrente schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 123.287,71. De Volksbank, als enige schuldeiser, weigerde echter in te stemmen met deze regeling, ondanks dat zeven van de acht schuldeisers akkoord gingen.

Tijdens de zitting op 15 juli 2021 werd de Volksbank niet vertegenwoordigd, hoewel zij wel opgeroepen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoeker, die fulltime als chauffeur werkt, aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de partner van verzoeker geen inkomen heeft, maar dat dit niet voldoende reden was voor de Volksbank om haar instemming te weigeren.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de Volksbank. Daarom heeft de rechtbank de Volksbank bevolen in te stemmen met de schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 juli 2021
in de zaak van:
[naam 1]
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 1 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- De Volksbank;
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 15 juli 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam 2] , partner van verzoekster;
Ter zitting van 15 juli 2021 is telefonisch gehoord:
- mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening),
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De weigerende schuldeiser heeft op 15 juli 2021 nog een verweerschrift aan de rechtbank gestuurd. De inhoudelijke behandeling van de zaak had toen al aanvang genomen en de rechtbank heeft dit stuk dan ook niet meer kunnen betrekken bij de inhoudelijke behandeling. Dit stuk zal dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan een preferente en zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 123.287,71 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 21 januari 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,79% aan de preferente schuldeisers en 1,02% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime als chauffeur en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij verwacht dat de arbeidsovereenkomst verlengd wordt en omgezet zal worden in een vast contract.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Zeven schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De Volksbank stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft een vordering van € 39.163,39 op verzoeker, welke 31,8% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft De Volksbank te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het voorstel omdat de partner van verzoeker geen inkomstenbron heeft. Hierdoor voldoet de partner niet aan de inspanningsverplichting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft De Volksbank geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van De Volksbank bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of De Volksbank in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van De Volksbank een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 31,8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeven van de acht schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Bovendien heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij verwacht dat zijn arbeidsovereenkomst verlengd wordt en op den duur omgezet zal worden in een vast contract. De rechtbank heeft op basis van de overgelegde medische stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast kunnen stellen dat de partner van verzoeker geen arbeidscapaciteit heeft. Bovendien is geen sprake van gemeenschappelijke schulden en zijn verzoeker en zijn huidige partner niet in gemeenschap van goederen getrouwd en bestaat tussen hen geen geregistreerd partnerschap.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van De Volksbank, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om De Volksbank te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Volksbank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt De Volksbank om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt De Volksbank in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.