ECLI:NL:RBROT:2021:7107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
C/10/619611 / FT EA 21/690 en C/10/619614 / FT EA 21/691
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met de Gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan de Gemeente Rotterdam. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, had op 3 juni 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder de Gemeente Rotterdam. De Gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 12,58% aan de preferente schuldeisers en 6,29% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de Gemeente Rotterdam een vordering had van € 1.503,08, wat 6,3% van de totale schuldenlast vertegenwoordigde. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Rotterdam, ondanks haar bezwaren, niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, vooral gezien het feit dat 21 van de 22 schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheden van verzoekster, die gemotiveerd was om haar schulden aan te pakken en geen nieuwe schulden had gemaakt sinds haar aanmelding bij schuldhulpverlening. Uiteindelijk heeft de rechtbank de Gemeente Rotterdam bevolen om in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan de zijde van verzoekster op nihil begroot. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de dwangregeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 juli 2021
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Gemeente Rotterdam, afdeling W&I (hierna: Gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 15 juli 2021 zijn telefonisch gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening),
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift 22 schuldeisers, waarvan 5 preferente en 17 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 23.893,17 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 31 maart 2017 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 12,58% aan de preferente schuldeisers en 6,29% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting blijkt voldoende dat verzoekster gemotiveerd is om te werken. Uit de rapportage van schuldhulpverlening blijkt dat verzoekster thans voldoet aan haar sollicitatieplicht. Schuldhulpverlening heeft voorts verklaard dat gedurende het traject ook toezicht zal worden gehouden op de nakoming van de sollicitatieplicht.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Eenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.503,08 op verzoekster, welke 6,3% van de totale schuldenlast beloopt.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een deel van de schuld aan de gemeente Rotterdam voortkomt uit een terugvordering en een boete uit 2014. Bij verzoekster was een hennepkwekerij in de woning gevonden. Verzoekster is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Een groot deel van deze vordering is terugbetaald middels een inhouding op de uitkering van verzoekster.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, geldt dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt vast dat een deel van de vordering van de gemeente Rotterdam ziet op een terugvordering en een boete die verband houden met inkomsten uit een hennepkwekerij in de woning van verzoekster. Verzoekster is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. De kwade trouw is hiermee gegeven. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet in de weg staat aan toewijzing van het verzoek dwangakkoord, nu de vordering is ontstaan in 2014, er sindsdien sprake is geweest van een wending ten goede, en een groot deel van deze vordering reeds is voldaan door de inhouding op de uitkering van verzoekster.
De rechtbank stelt voorts vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 6,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk 21 van de 22 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk, maar dat zij wel gemotiveerd is om op zoek te gaan naar werk. Dit is bevestigd in de rapportage van schuldhulpverlening, waaruit blijkt dat verzoekster zich aan haar sollicitatieplicht houdt. Daarnaast heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat zij de nakoming van de sollicitatieplicht gedurende het traject zal blijven controleren.
Door schuldhulpverlening is ter zitting voorts verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.