In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan de Gemeente Rotterdam. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, had op 3 juni 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder de Gemeente Rotterdam. De Gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 12,58% aan de preferente schuldeisers en 6,29% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de Gemeente Rotterdam een vordering had van € 1.503,08, wat 6,3% van de totale schuldenlast vertegenwoordigde. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Rotterdam, ondanks haar bezwaren, niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, vooral gezien het feit dat 21 van de 22 schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheden van verzoekster, die gemotiveerd was om haar schulden aan te pakken en geen nieuwe schulden had gemaakt sinds haar aanmelding bij schuldhulpverlening. Uiteindelijk heeft de rechtbank de Gemeente Rotterdam bevolen om in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan de zijde van verzoekster op nihil begroot. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de dwangregeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers.