In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 2 juni 2021 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen, nadat zij een schuldregeling had aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 10,60% aan de preferente schuldeisers en 5,30% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam opgeroepen om in te stemmen met de regeling, waarbij de belangen van de gemeente zijn afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam, met een vordering van slechts 3,6% van de totale schuldenlast, niet redelijk kon weigeren in te stemmen met de regeling, vooral gezien het feit dat negen van de tien schuldeisers akkoord gingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoekster niet in staat was om meer te bieden, gezien haar financiële situatie en de medische vrijstelling van sollicitatieverplichtingen. De rechtbank heeft het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de gemeente veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.