Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een inwoner van Rotterdam, een verzoek tot toepassing van een schuldregeling heeft ingediend. De verzoekster had op 2 juni 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin zij een schuldregeling voorstelde aan haar schuldeisers, waaronder de Gemeente Rotterdam. De Gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met deze regeling, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 15 juli 2021 was de Gemeente Rotterdam niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.
Verzoekster had in totaal drieëndertig schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 48.333,61. De aangeboden regeling hield in dat de preferente schuldeisers 64% en de concurrente schuldeisers 32% van hun vorderingen zouden ontvangen. De rechtbank heeft de belangen van de Gemeente Rotterdam, die 10,8% van de totale schuldenlast vertegenwoordigde, afgewogen tegen de belangen van de overige schuldeisers en verzoekster. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, vooral omdat een ruime meerderheid van de schuldeisers (tweeëndertig van de drieëndertig) akkoord was gegaan met de regeling.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de Gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit betekent dat verzoekster haar schulden kan blijven betalen en dat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en is openbaar uitgesproken.