Op 15 januari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de kinderen ernstige en ingrijpende gebeurtenissen hadden meegemaakt en er sprake was van een onveilige thuissituatie. De ouders, die het ouderlijk gezag uitoefenen, vertoonden ambivalente houdingen ten opzichte van de hulpverlening en de kinderen hadden een taalachterstand, wat hun ontwikkeling bedreigde.
Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen te bieden. Ondanks dat de ouders openstaan voor hulp, is er een noodzaak voor toezicht om de opvoedsituatie te monitoren en passende hulpverlening te waarborgen.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een looptijd van 15 januari 2021 tot 15 januari 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers of andere belanghebbenden.