Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake een verzoek tot rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een zorginstelling, ingediend door het CIZ. Het verzoekschrift is op 20 april 2021 ingekomen en bevatte diverse bijlagen, waaronder een indicatiebesluit en medische verklaringen. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond via een beeld- en geluidverbinding, werd de cliënt gehoord, samen met zijn advocaat en zorgverleners van de instelling waar hij verblijft. De cliënt vertoonde geen verzet tegen de voortzetting van zijn verblijf en verklaarde dat het goed met hem ging. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van verzet en dat de indicatie van artikel 21 van de Wet zorg en dwang van toepassing was. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van het verblijf afgewezen. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en op 11 mei 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.