ECLI:NL:RBROT:2021:7044

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
10/608953 / HA ZA 20-1148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en meerwerk door aannemersbedrijf A tegen CIVIELE SERVICES WEST B.V.

In deze zaak vordert [aannemersbedrijf A] betaling van openstaande facturen en meerwerk van CIVIELE SERVICES WEST B.V. (CSW). De rechtbank heeft kennisgenomen van de dagvaarding en de conclusies van beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 april 2021, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten en enkele medewerkers. De vorderingen van [aannemersbedrijf A] betreffen onder andere facturen voor werkzaamheden die zijn verricht als onderaannemer voor [persoon G] Tankstorage Botlek B.V. CSW heeft de vorderingen betwist en in voorwaardelijke reconventie schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk beoordeeld. De rechtbank concludeert dat [aannemersbedrijf A] erkent een schadebedrag aan CSW verschuldigd te zijn, wat de vordering tot betaling van openstaande facturen beïnvloedt. CSW heeft diverse verweren gevoerd tegen de facturen, waaronder het niet opnemen van minderwerk en de onjuiste maatvoering van de sleuven die door [aannemersbedrijf A] zijn gegraven. De rechtbank heeft CSW toegelaten tot bewijslevering over de gestelde schade en de onjuiste maatvoering. De zaak is verwezen naar de rol voor bewijslevering, waarbij partijen hun bewijsstukken en getuigen moeten opgeven. De uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg op 28 juli 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer / rolnummer: 10/608953 / HA ZA 20-1148
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van
[aannemersbedrijf A]
,
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. D.M. Schouten-Hennen te Alkmaar,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CIVIELE SERVICES WEST B.V.,
gevestigd te Oostvoorne,
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. B.R. Kleij te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als " [aannemersbedrijf A] " respectievelijk "CSW".

1..Het verloop van het geding

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 november 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in voorwaardelijke
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling door [aannemersbedrijf A] overgelegde producties 18 t/m 27;
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling door CSW overgelegde producties 14 t/m 24.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 april 2021. Aan de zijde van de [aannemersbedrijf A] zijn verschenen [persoon A] (statutair directeur) en [persoon B] (administratief medewerker), bijgestaan door mr. Schouten-Hennen. Aan de zijde van CSW zijn verschenen [persoon C] (statutair directeur, hierna: [persoon C] ) en [persoon D] (boekhouder), bijgestaan door mr. Kleij.
1.3.
De uitspraak van dit vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2..Het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1.
[aannemersbedrijf A] is door CSW ingeschakeld voor het in de periode van begin mei 2020 tot 1 augustus 2020 als onderaannemer verrichten van werkzaamheden voor [persoon G] Tankstorage Botlek B.V. op een terrein dat met het oog op lekkages door dijken is omgeven, een zogeheten tankput, met op dat terrein een groot aantal opslagtanks, die ten dele vlakbij de genoemde dijken staan. [aannemersbedrijf A] vordert thans veroordeling van CSW, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van in dat kader nog openstaande (delen van) facturen 2000304 (openstaand bedrag: € 18.218,90), [factuurnummer 1] (openstaand bedrag: € 7.034,61) en [factuurnummer 2] (openstaand bedrag: € 20.350,63), totaal primair € 45.604,14, en subsidiair (na aftrek van een schadepost) € 44.178,37, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata, buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 1.231,04 en proceskosten, waaronder beslag- en nakosten.
2.2.
CSW heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [aannemersbedrijf A] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, waaronder nakosten. Op hetgeen zij in dat verband heeft aangevoerd, zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan. In voorwaardelijke reconventie vordert zij, voor het geval haar verrekeningsverweer in verband met twee schadeposten in conventie gepasseerd zou worden, veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [aannemersbedrijf A] tot vergoeding van die schade, totaal € 14.110,10, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten, waaronder nakosten.

3..De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
Nu [aannemersbedrijf A] zelf in de dagvaarding heeft erkend dat zij aan CSW nog een bedrag aan schade van € 1.426,04 verschuldigd is, na verrekening waarvan zij nog een vordering heeft van € 44.178,37, kan hoogstens het subsidiair gevorderde voor toewijzing in aanmerking komen. Hierna zullen puntsgewijs de overige verweren van CSW tegen de diverse facturen worden besproken.
Factuur 2000304
3.3.
CSW heeft aangevoerd dat twee minderwerkposten van € 675,- en € 4.800,- ten onrechte niet in de afrekening zijn opgenomen. [aannemersbedrijf A] heeft ter zitting erkend dat dit, rekening houdend met een op de aanneemsom verleende korting van ruim 8%, tot een beloop van € 620,19 respectievelijk € 4.410,24 inderdaad had moeten gebeuren, met welke bedragen CSW ter zitting heeft ingestemd. Deze bedragen moeten dus op de vordering in mindering worden gebracht.
3.4.
CSW heeft voorts aangevoerd dat [aannemersbedrijf A] (naast de al besproken schade van € 1.426,04) een schade van € 3.884,20 heeft veroorzaakt en beroept zich op verrekening van dat bedrag. [aannemersbedrijf A] heeft deze schade ter zitting erkend, zodat dit beroep op verrekening slaagt. Wat deze schadepost betreft wordt dus niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld. De rechtbank merkt nog op dat CSW zich ter zitting bereid heeft verklaard ten behoeve van een beroep door [aannemersbedrijf A] op haar verzekering, die een expliciete aansprakelijkstelling voor dit schadebedrag verlangt, deze expliciete aansprakelijkstelling alsnog aan [aannemersbedrijf A] te zullen verstrekken.
3.5.
Onderdeel van de door [aannemersbedrijf A] te verrichten werkzaamheden was het graven van sleuven met een gespecificeerd trapeziumvorming profiel (40 cm breed op de bodem en 80 cm breed aan de bovenkant), welke sleuven vervolgens door CSW of een door haar ingeschakelde andere partij met doek moesten worden bekleed en moesten worden gevuld met lavalith, een soort grind. CSW stelt dat haar gebleken is dat ongeveer 25% meer doek en lavalith benodigd is geweest dan vooraf was begroot en zij wijt dit aan de door [aannemersbedrijf A] gegraven sleuven, waarvan de maatvoering (breedte en diepte) te groot zou zijn geweest. CSW stelt zich op het standpunt dat de helft van het door haar berekende schadebedrag aan extra lavalith en doek van € 17.601,72, dus € 8.800,86, voor rekening van [aannemersbedrijf A] dient te komen en beroept zich in zoverre op verrekening. Zij heeft ter zitting verklaard dat haar uitvoerder [persoon E] (hierna: [persoon E] ) bij controle tijdens de werkzaamheden [aannemersbedrijf A] , in de persoon van directeur [persoon A] , daarop al heeft aangesproken. [aannemersbedrijf A] heeft ter zitting zowel het aangesproken zijn van [persoon A] als de onjuiste maatvoering betwist en heeft gesteld dat zij zelfs speciaal een bak heeft gehuurd met het verlangde profiel. Ook heeft zij de suggestie van CSW weersproken dat zij een veel bredere bak, wellicht 2 meter breed, die werd gebruikt op de bodem van tankputten, in de haast om het project op tijd af te ronden ook heeft gebruikt voor delen van de te graven sleuven. Ten slotte heeft [aannemersbedrijf A] erop gewezen dat de grond nat was, wat kan verklaren dat meer lavalith (dat gedeeltelijk in de natte grond wegzakte) is gebruikt, en de becijfering door CSW van de gebruikte hoeveelheid lavalith betwist, evenals het daadwerkelijk door CSW geleden zijn van de gestelde schade.
3.6.
Nu CSW zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stellingen dat [aannemersbedrijf A] bij het graven van de sleuven ondeugdelijk heeft gepresteerd en dat CSW daardoor schade heeft geleden, rust op haar de bewijslast van die stellingen.
CSWzal daarom worden toegelaten tot het leveren van bewijs dat:
- [aannemersbedrijf A] sleuven met een te grote maatvoering heeft gegraven, en
- [aannemersbedrijf A] daarop door [persoon E] is aangesproken, en
- de onjuiste maatvoering heeft geleid tot de gestelde schade van € 17.601,72.
Wanneer CSW in dit bewijs slaagt, dient – overeenkomstig de verdeling die CSW heeft aangebracht en die door [aannemersbedrijf A] verder niet is weersproken – de helft van de schade in mindering te komen op het door CSW aan [aannemersbedrijf A] verschuldigde.
3.7.
Wat factuur 2000304 betreft heeft CSW ten slotte betoogd dat het gefactureerde meerwerk voor het herstel van de dijk ter hoogte van de tanks 538 en 539 (€ 1.128,-), ter hoogte van de tank 532 (€ 394,80) en ter hoogte van de tanks 529 en 528 (€ 2.820,-) al in de hoofdaanneemsom is begrepen en dus ten onrechte (ook) als meerwerk is berekend.
Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen van te voren wisten dat op een aantal plaatsen zodanig weinig ruimte was tussen de tank en de dijk, dat [aannemersbedrijf A] bij het verrichten van haar werkzaamheden aan de tanks onvermijdelijk de dijk zou beschadigen, welke beschadigingen, naar tussen partijen niet in geschil is, door [aannemersbedrijf A] als onderdeel van de hoofdaanneemsom zouden worden hersteld. CSW stelt dat die situatie zich op de genoemde plaatsen voordoet en heeft het genoemde gefactureerde meerwerk aldus gemotiveerd betwist. [aannemersbedrijf A] stelt zich echter op het standpunt dat op de door CSW genoemde plaatsen de dijk niet door haar beschadigd hoefde te worden, omdat er voldoende ruimte was om om de tank heen te rijden, en dat de dijk door derden beschadigd is.
Nu geen van partijen aan de hand van bijvoorbeeld gedetailleerde kaarten of foto’s haar stelling heeft onderbouwd dat ter hoogte van de genoemde tanks voldoende respectievelijk onvoldoende ruimte was voor [aannemersbedrijf A] om te kunnen werken, zal
[aannemersbedrijf A], als de partij die betaling vordert van het volgens haar verrichte meerwerk, worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat het inderdaad meerwerk betreft omdat ter hoogte van de tanks 538 en 539, respectievelijk 532, respectievelijk 529 en 528 er, anders dan door CSW als verweer is aangevoerd, voldoende ruimte was tussen de tank en de dijk om te voorkomen dat [aannemersbedrijf A] bij het verrichten van haar werkzaamheden aan de tanks onvermijdelijk de dijk zou beschadigen. Wanneer komt vast te staan dat inderdaad sprake is van meerwerk, komt de vordering van [aannemersbedrijf A] ten aanzien van de genoemde bedragen voor toewijzing in aanmerking; wanneer dit niet komt vast te staan, dient de vordering ten aanzien van de genoemde bedragen te worden afgewezen.
Factuur [factuurnummer 1]
3.8.
Factuur [factuurnummer 1] betreft overwerkuren doordeweeks en in het weekend in de weken 23 t/m 29, conform een uitgebrachte meerwerkofferte, die echter niet door CSW is ondertekend. [aannemersbedrijf A] stelt zich op het standpunt dat deze uren noodzakelijk waren, omdat hij onvoldoende kon opschalen tijdens de gewone werkuren, aangezien er te veel partijen tegelijk aan het werk waren op het project en [aannemersbedrijf A] in de uitvoering van haar werkzaamheden werd belemmerd. [aannemersbedrijf A] heeft ter onderbouwing van haar stellingname gewezen op haar e-mailbericht van 15 juni 2020 aan CSW (aan [persoon E] en [persoon C] ):
“Is onze ingediende offerte met extra werk al goed gekeurd?
Als ik vraag of jullie niet het oppervlakte water kunnen weg pompen krijg ik een wazig antwoord dat jij geen mensen heb!
Krijgen wij die water pomp acties wel betaalt??
Doordat de bruin met spullen tussen de 537 en 536 staat kunnen wij daar geen overtollige grond kwijt dus extra heen en weer rijden met grond!! Wie gaat dat betalen en de tijd die we daar voor nodig hebben!! En nu komt geerdink nog een paar poeren zetten bij de 535 weer stagnatie!
En alle uit de drain sleuf komende grond moet worden afgevoerd ik neem aan dat dit ook betaalt wordt want normalieter zouden we dat in het veld verwerken!
Er staan op die verse plaatsen nog stijgers wij werken daar omheen want vragen of ze weg kunnen heeft voor ons geen zin, als wij dit later als nog moeten op knappen zal dit als extra werk in rekening worden gebracht!”
Ook heeft [aannemersbedrijf A] gewezen op haar e-mailbericht van 17 juni 2020, om 12.33 uur, aan CSW ( [persoon E] en [persoon C] ):
“- Daarnaast heb ik afgelopen maandag nog aangegeven dat wij er extra werk aan hebben als we achteraf terug moeten als er steigers in de weg staan, en vervolgens is dat precies wat er vandaag gebeurd is.
- Dan wordt er gezegd dat er geen grond en lava ligt achter tanks 539 en 540. Die steigers zijn gisteren weggehaald! Wie gaat dit allemaal betalen?
- Ik word er op aangesproken dat ik het extra werk op moet pakken, maar de enige reactie op onze offertes voor extra werk is
[persoon D] daar ga ik wel van uit.Daar heb ik niets aan. Als onze offertes niet goedgekeurd worden ga ik niet aan dit werk beginnen. Ik kan extra mensen regelen voor onze offertes voor het extra werk en eventueel om de locaties waar de steigers stonden op te vullen, maar dan heb ik eerst goedkeuring op onze offertes nodig.
- Vanmorgen stond onze mini klem achter tank 532 dankzij de tankschoonmakers waardoor we weer twee uur verloren zijn, en zo is er elke keer wel wat.
- Wij moeten de mensen van Geerdink er op aanspreken dat ze rijpaten moeten gebruiken als ze over onze drain rijden.
- Ik zie dat er een verrijker over de lava in de put rijdt. Wie gaat dit opknappen en/of is de drain kapot?
- We houden behoorlijk wat grond over in de tankput. Hoe, wat en waar moet deze grond heen?
- Ik heb begrepen dat er volgende week 6 tanks in de stijgers staan. Hoe komen wij dan nog achter tanks 532, 533 en 534?!
- Als de tankput door weersomstandigheden blank staat zijn wij zo twee dagen verloren.
- Heb je ook gemeld dat wij twee keer weggestuurd zijn bij tanks 539, 540 en 541 omdat de dijk te steil was en omdat de overige aannemers last hadden van stank?
- [persoon E] , ik vind je een hele beste vent, maar je moet wel oppassen dat je niet alle mensen tegen je in het harnas jaagt. Wees ook duidelijk naar je opdrachtgever dat als wij geen ruimte hebben we ook niet zo snel kunnen gaan.”
[persoon E] heeft op 17 juni 2020, om 16.11 uur, naar [aannemersbedrijf A] een mail doorgestuurd van opdrachtgever [persoon G] van 8.10 uur die dag, onder meer inhoudende: “Ik ben net in de tankputten gaan kijken en zie dat CSW achterloopt op de planning (…). Zoals het nu eruit ziet gaan we dit niet redden en dan kan en mag niet. Ik zie graag opschaling, weekenden werken zaterdag en zondag en langere dagen om de datum veilig te stellen.” Bij genoemde mail van 16.11 uur heeft [persoon E] [aannemersbedrijf A] voorts onder meer bericht:
“Fa Geerdink wordt stopgezet, zo dat wij verder kunnen met onze werkzaamheden, fa de Bruin zal je ook minder last van hebben.
Rest je een aantal ploegen op te lijnen, die komen werken zaterdag en zondag, voor dit weekend en het volgende weekend.
Ik kan het nu niet mooier maken, maar zo liggen de kaarten nu op dit moment bij [persoon G] .”
Nadat [aannemersbedrijf A] op 3 juli 2020 aan CSW ( [persoon E] ) een overzicht had gestuurd van de kosten van de overuren en had gevraagd of hij een factuur kon sturen voor akkoord, reageerde [persoon E] bij mail van diezelfde datum:
“Wij zullen met de opdrachtgever eerst om de tafel moeten gaan zitten, om dit bespreekbaar te maken.
Ik kan hier nu zo geen goedkeuring op geven, wij gaan ons best doen om dit voor te leggen. Er is in elk geval goede wil getoond, naar de opdrachtgever, en ik ben van mening dat dat ook beloond mag worden.”
3.9.
Volgens CSW komt het voor risico van [aannemersbedrijf A] dat zij haar eigen planning niet heeft kunnen halen – zij wist dat de tankputten 5 en 6 voor 1 juli 2020 moesten worden opgeleverd en tankput 4 voor 1 augustus 2020 – doordat zij van begin af aan te weinig personeel heeft ingezet. CSW stelt verder dat zij nimmer opdracht of akkoord heeft gegeven voor de extra kosten in verband met het werken buiten de reguliere werktijden.
3.10.
De rechtbank constateert dat uit de beschikbare gedingstukken en met name de hierboven geciteerde e-mailberichten blijkt dat [aannemersbedrijf A] diverse malen heeft geklaagd over concreet genoemde omstandigheden die haar belemmerden om (al of niet opgeschaald) haar werkzaamheden te kunnen verrichten. Partijen zijn het erover eens dat de werkzaamheden eerst geleidelijk aan werden opgestart (en plegen te worden opgestart) alvorens het project vol op stoom zou komen. Blijkens de door CSW overgelegde planning (productie 11) zijn de werkzaamheden begonnen in de week van 11 mei 2020 (week 20). Ten tijde van de geciteerde e-mailberichten van [aannemersbedrijf A] van 15 en 17 juni 2020 (week 25) – waaraan de daarin genoemde verstorende factoren dus al vooraf zijn gegaan – waren de werkzaamheden dus ruim een maand gaande en daarmee ongeveer op 70% wat de tankputten betreft die voor 1 juli 2020 moesten worden opgeleverd en op 40% wat de tankput betreft die voor 1 augustus 2020 moest worden opgeleverd. Dit is dus niet min of meer op het laatste moment, zoals door CSW ter zitting naar voren is gebracht. Voorts zijn de door [aannemersbedrijf A] naar voren gebrachte belemmerende omstandigheden door CSW in haar geciteerde reacties ook niet ontkend en vinden zij bovendien steun in het door CSW overgelegde e-mailbericht van 21 juni 2020 van [persoon H] ( [naam] ) waarin deze er melding van maakt dat onder druk van een deadline vele contractors tegelijk aan het werk zijn, waardoor de veiligheid niet meer te waarborgen is. Onder deze omstandigheden moet van het bestaan van genoemde door [aannemersbedrijf A] gestelde problemen worden uitgegaan. Daartegenover blijkt uit niets dat CSW al voordien, dus vóór 15 en 17 juni 2020, [aannemersbedrijf A] erop heeft aangesproken dat zij met te weinig personeel aan de werkzaamheden was begonnen. Ten slotte heeft CSW de betreffende meerwerkofferte weliswaar niet geaccordeerd, maar blijkt uit het e-mailbericht van CSW van 17 juni 2020 dat zij vooraf op de hoogte is geweest van de te maken overuren en daar zelfs, kennelijk aangespoord door [persoon G] , zelf om heeft gevraagd.
3.11.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank de stellingname van [aannemersbedrijf A] dat de betreffende meerwerkuren noodzakelijk waren omdat zij onvoldoende kon opschalen tijdens de gewone werkuren aangezien er te veel partijen tegelijk aan het werk waren op het project en [aannemersbedrijf A] in de uitvoering van haar werkzaamheden werd belemmerd, door CSW onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dit betekent dat de vordering van [aannemersbedrijf A] strekkend tot betaling van de hierop betrekking hebbende meerwerkfactuur, waarvan de berekening cijfermatig niet is betwist, voor toewijzing in aanmerking komt. In hoeverre die uren vervolgens door CSW aan [persoon G] doorberekend kunnen worden, zoals ter zitting nog aan de orde gekomen, is afhankelijk van de tussen die partijen gemaakte afspraken, maar dat staat buiten de verhouding tussen [aannemersbedrijf A] en CSW.
Factuur [factuurnummer 2]
3.12.
Factuur [factuurnummer 2] ten belope van € 20.350,63 betreft meerwerk in de weken 20 t/m 35. CSW stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden in de weken 20 t/m 29 al in rekening zijn gebracht met de door haar betaalde factuur 2000292, terwijl de gefactureerde uren in de weken 30 t/m 35 niet overeenkomen met de door CSW geaccordeerde urenlijsten, volgens welke lijsten zij slechts gehouden is tot betaling van € 5.484,75.
3.13.
Wat betreft de verhouding tussen de facturen [factuurnummer 2] en 2000292 heeft [aannemersbedrijf A] een e-mailbericht van haar van 19 oktober 2020 overgelegd, waarin is toegelicht dat het totaalbedrag aan meerwerk ongeveer € 35.000,- bedroeg en dat voor een deel ervan al eerder factuur 2000292 was verstuurd, omdat daarop door [persoon E] al goedkeuring was gegeven. Ter zitting is duidelijk geworden dat in factuur [factuurnummer 2] inderdaad niet dezelfde uren als in factuur 2000292 dubbel zijn gefactureerd, maar dat het gaat om andere uren, die door CSW niet zijn geaccordeerd.
3.14.
Ter zitting is voorts duidelijk geworden dat het meerwerk van factuur [factuurnummer 2] betrekking heeft op de afvoer van bij het graven van de sleuven vrijgekomen vervuilde grond naar een terrein verderop, omdat die grond, anders dan gepland, door de vervuiling niet op het terrein zelf kon worden verwerkt. Dat die werkzaamheden zijn verricht, is tussen partijen niet in geschil, noch dat een deel van het betreffende meerwerk (naast ander meerwerk) al is gefactureerd in factuur 2000292. Wel is in geschil het voor die werkzaamheden gefactureerde aantal uren. Beide partijen hebben eigen specificaties overgelegd, uitkomend op de onder 3.12 vermelde bedragen, welke specificaties niet door de andere partij zijn geaccordeerd.
3.15.
Nu [aannemersbedrijf A] aldus gemotiveerd heeft gesteld dat het gefactureerde meerwerk is verricht en CSW dit eveneens gemotiveerd heeft betwist, rust de bewijslast van het in rekening gebrachte en door CSW niet erkende deel van meerwerk – per saldo dus de berekende uren tot een beloop van (€ 20.350,63 -/- € 5.484,75 =) € 14.865,88 – op
[aannemersbedrijf A], aangezien zij de partij is die aan die stelling een rechtsgevolg wenst te verbinden: betaling door CSW.
3.16.
Met het oog op de bewijslevering zal de zaak naar de rol worden verwezen als na te melden. Voor het overige wordt in dit stadium elke beslissing aangehouden.

4..De beslissing

De rechtbank,
laat
CSWtoe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat:
- [aannemersbedrijf A] sleuven met een te grote maatvoering heeft gegraven,
- [aannemersbedrijf A] daarop door [persoon E] is aangesproken, en
- de onjuiste maatvoering heeft geleid tot de door CSW gestelde schade van € 17.601,72;
laat
[aannemersbedrijf A]toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat ter hoogte van de tanks 538 en 539, respectievelijk 532, respectievelijk 529 en 528 er voldoende ruimte was tussen de tank en de dijk om te voorkomen dat [aannemersbedrijf A] bij het verrichten van haar werkzaamheden aan de tanks onvermijdelijk de dijk zou beschadigen;
laat
[aannemersbedrijf A]toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat het in factuur [factuurnummer 2] gefactureerde meerwerk is verricht;
bepaalt dat:
  • [aannemersbedrijf A]en
    CSWzich ter rolzitting van 8 september 2021 bij akte dienen uit te laten of, en zo ja op welke wijze, zij (delen van) voornoemd bewijs wensen te leveren, waarbij de akte uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen moet zijn;
  • indien zij dat willen doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moeten brengen;
  • indien zij getuigen wensen voor te brengen, zij in die akte opgave moeten doen van naam en woonplaats van de door hen voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen voor de daaropvolgende vier maanden;
  • elke partij die getuigen wenst voor te brengen, te zijner tijd zelf zorg zal hebben te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te
Dordrecht, Steegoversloot 36, ten overstaan van de hierna genoemde rechter;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
337