ECLI:NL:RBROT:2021:7043

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
C/10/619201 / KG ZA 21-418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot straat- en contactverbod in kort geding wegens gebrek aan bewijs en schending van procesregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde een straat- en contactverbod tegen [gedaagde] voor de duur van 24 maanden, met een dwangsom bij overtreding. De vordering was gebaseerd op beschuldigingen van intimidatie, bedreiging en overlast door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er slechts één incident was dat door [gedaagde] gedeeltelijk werd erkend, maar dat er geen onafhankelijk bewijs was voor de overige door [eiseres] gestelde incidenten. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] de procesregels heeft geschonden door [gedaagde] niet tijdig op de hoogte te stellen van de mondelinge behandeling en geen verzoek tot vrijwillige onthouding van contact te doen. Hierdoor ontbrak het spoedeisend belang voor de gevorderde voorzieningen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de vorderingen van [eiseres] niet voldoende onderbouwd waren en dat de enkele beschuldigingen niet voldoende waren om de ingrijpende maatregelen te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van stelselmatig gedrag van [gedaagde] dat de gevraagde voorzieningen kon rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619201 / KG ZA 21-418
Vonnis in kort geding van 21 juli 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. van Rossem te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Tariki te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en in totaal 6 producties, deels ook aangeduid als bijlagen, van [eiseres] , en een usb-stick met (bewegend) beeldmateriaal,
  • de producties 1 tot en met 9, 11 en 12 van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling, tijdens welke behandeling de zaak gelijktijdig met twee andere door [eiseres] aangespannen kort gedingen is behandeld,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] wonen bij elkaar om de hoek. Zij huren hun woningen van QuaWonen.
2.2.
QuaWonen heeft [eiseres] in november 2020 een vaststellingsovereenkomst, met als ondertitel Aanvullende huurovereenkomst in het kader van een gedragsaanwijzing, ter ondertekening voorgelegd. In deze vaststellingsovereenkomst staan overlastklachten beschreven en is aangegeven dat [eiseres] zich niet in die klachten kan vinden. Voorts is opgenomen dat de overtuiging is ontstaan na overleg met de gemeente en de politie dat het gedrag van huurder ( [eiseres] ) zorgt voor verstoring van de openbare orde in de directe woonomgeving. Ten slotte is opgenomen dat verhuurder constateert dat het vertoonde gedrag van huurder het woongenot van haar omwonenden negatief beïnvloedt en wil dat huurder haar woon- en leefgedrag ingrijpend aanpast en stopt met het veroorzaken van overlast. [eiseres] heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend. Zij heeft bij e-mail van 7 november 2020 gereageerd op de verschillende verwijten en zich op het standpunt gesteld dat zij als vrouw alleen, met haar hond, het slachtoffer is dat al jarenlang geziekt en geterroriseerd wordt door een laffe en achterbakse valse groep omwonenden, waarvan er een gewaarschuwd en uitgezet moet worden, en niet zij.
2.3.
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft de familie [gedaagde] bij brief van 5 november 2020 het dringende verzoek gedaan om op geen enkele wijze contact te hebben met [eiseres] . Daarbij is aangegeven dat de familie [gedaagde] meldingen heeft gedaan over het gedrag van [eiseres] en dat er kans op escalatie bestaat.
2.4.
QuaWonen heeft de partner van [gedaagde] , [partner gedaagde] , bij brief van 6 november 2020 dringend verzocht op geen enkele wijze contact te hebben met de bewoonster van [adres] ( [eiseres] ). Daarbij is aangegeven dat [partner gedaagde] meldingen heeft gedaan over het gedrag van [eiseres] en dat er risico op escalatie van de situatie bestaat, reden waarom gevraagd wordt mee te werken aan een oplossing die de situatie in de buurt terugbrengt naar een rustiger woonomgeving.
2.5.
[eiseres] heeft op 17 mei 2021 aangifte gedaan van diefstal en vernieling gepleegd door [gedaagde] en zijn partner [partner gedaagde] .
2.6.
De officier van justitie heeft [gedaagde] voor de periode 18 mei 2021-15 augustus 2021 een gedragsaanwijzing houdende een straat- en contactverbod opgelegd. Die verboden zien op contact met en in de buurt komen van [eiseres] .

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling, dat aan [gedaagde] een straat- en contactverbod voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd. Zij vordert verder dat [gedaagde] bij overtreding van die verboden een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt met een maximum van € 3.000,00. Tot slot vordert [eiseres] haar te machtigen om met behulp van de sterke arm naleving van het vonnis te bewerkstelligen en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat zij vanaf april 2020 wordt geïntimideerd, beledigd en bedreigd door [gedaagde] . Zij heeft aangifte gedaan van verschillende incidenten waar onder andere [gedaagde] bij betrokken was. Een van die incidenten betrof een kwestie waarin [eiseres] door een andere buurman en [gedaagde] werd gedwongen een schadeformulier in te vullen. Dat formulier had betrekking op een beschadiging van een auto, van welke beschadiging [eiseres] valselijk wordt beschuldigd.
[gedaagde] staat geregeld voor de woning van [eiseres] , scheldt [eiseres] uit, steelt brieven uit haar brievenbus en gooit vuil in de tuin van [eiseres] . De kinderen van [gedaagde] vervuilen en beschadigen de tuin van [eiseres] , gooien stenen naar haar hond en maken deze onrustig.
[gedaagde] heeft [eiseres] verschillende malen bedreigd, waaronder een keer met een zwart (luchtdruk)pistool. Hij heeft ook met anderen aangebeld, gedreigd de deur open te breken en de benen van [eiseres] te breken. Op 17 mei 2021 is de situatie geëscaleerd, [eiseres] heeft daarvan aangifte gedaan.
Het spoedeisend belang van [eiseres] vloeit voort uit de aard van de vordering. Het is noodzakelijk dat er zo snel mogelijk maatregelen worden getroffen voor [eiseres] ’s veiligheid.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Onder verwijzing naar de door hem overgelegde producties betwist hij de gestelde incidenten op één na. Op 17 mei 2021 heeft [eiseres] de kinderen van [partner gedaagde] en [gedaagde] intimiderend en bedreigend aangesproken. [partner gedaagde] heeft de kinderen toen gevraagd naar binnen te gaan om escalaties te voorkomen. In de avond was [partner gedaagde] bezig een busje in te laden toen [eiseres] de dochter van [partner gedaagde] en [gedaagde] voor hoer uitschold. [gedaagde] erkent dat hij toen de spiegel van de brommobiel van [eiseres] gesloopt heeft en de ruitenwissers daarvan verdraaid. Naar aanleiding daarvan heeft de officier van justitie hem een gedragsaanwijzing houdende een straat- en contactverbod voor de duur van drie maanden opgelegd. Dat verbod loopt nog. Als hij die aanwijzing overtreedt, pleegt hij een strafbaar feit en kan hij opgepakt worden.
[gedaagde] voert verder verweer tegen de diverse vorderingen. De gevorderde dwangsom vindt hij buitensporig hoog en het gevorderde gebiedsverbod is te ruim omdat het allerlei praktische problemen oplevert zoals het niet kunnen betreden van zijn tuin.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiseres] [gedaagde] rauwelijks heeft gedagvaard, zonder het versturen van een verzoek of sommatie om zich (vrijwillig) te onthouden van contact. Daarbij heeft zij [gedaagde] – van wie op dat moment geen advocaat bekend was – voorafgaand aan het aanvragen van dit kort geding op 27 mei 2021 niet om verhinderdata gevraagd, zoals het procesreglement kort geding voorschrijft. [eiseres] heeft [gedaagde] evenmin, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2. van het procesreglement, uiterlijk twee dagen na de dagbepaling op de hoogte gesteld van de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling, onder toevoeging van de concept-dagvaarding. [gedaagde] is pas op 28 juni 2021 en derhalve op de kortst mogelijke termijn, gedagvaard. Gelet daarop is een verzoek van de advocaat van [gedaagde] om de zaak te verplaatsen, gehonoreerd.
4.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] en drie andere buren ieder afzonderlijk in kort geding gedagvaard. In de aanloop naar dit kort geding bleek dat [gedaagde] en [partner gedaagde] partners zijn en op hetzelfde adres wonen. Voorts bleek dat [gedaagde] , [partner gedaagde] en een andere buurvrouw zich door dezelfde advocaat lieten bijstaan. Dat is voor de voorzieningenrechter aanleiding geweest om ten aanzien van [gedaagde] en [partner gedaagde] te bepalen dat hun zaken gelijktijdig worden behandeld. Tijdens die mondelinge behandeling was de andere buurvrouw, die door dezelfde advocaat werd vertegenwoordigd, als toeschouwer aanwezig. Toen bleek dat de advocaat van [gedaagde] voor de hiervoor bedoelde drie gedaagde partijen één pleitnota had voorbereid, heeft de voorzieningenrechter daarin aanleiding gezien om de drie zaken gelijktijdig te behandelen.
4.3.
Het spoedeisend belang volgt, in beginsel, uit de aard van de vordering. Het leeuwendeel van de verschillende hierna te bespreken incidenten dateert van 2020. Dat doet afbreuk aan de stellingen dat [eiseres] een spoedeisend belang bij het gevorderde heeft. Dit geldt echter niet voor het laatste incident van 17 mei 2021. Dat is van recente datum en is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, de belangrijkste aanleiding voor dit kort geding. Gelet daarop zou een spoedeisend belang kunnen worden aangenomen.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat aan [gedaagde] naar aanleiding van het incident op 17 mei 2021 een gedragsaanwijzing is opgelegd. [eiseres] heeft deze, in strijd met artikel 21 Rv, niet genoemd in de dagvaarding en evenmin overgelegd terwijl gebleken is dat zij over die gedragsaanwijzing beschikt. Zij had bovendien moeten stellen en onderbouwen waarom zij, ondanks die gedragsaanwijzing, een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Dat heeft [eiseres] nagelaten. [gedaagde] heeft aan de schending van de waarheidsplicht in zijn pleidooi echter geen consequenties verbonden. Daarom gaat de voorzieningenrechter hierna ook inhoudelijk op de zaak in.
4.4.
[gedaagde] meent, zo begrijpt de voorzieningenrechter dat deze zaak zich niet leent voor kort geding. Hij wijst op artikel 256 Rv.
Artikel 256 Rv bepaalt dat wanneer de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, de gevraagde voorziening wordt geweigerd. Dat kan onder meer aan de orde zijn als de feiten niet helder zijn, De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, gelet op de door beide partijen overgelegde stukken, de voor de te nemen beslissing relevante feiten in deze zaak voldoende helder zijn.
4.5.
[eiseres] noemt in de dagvaarding verschillende incidenten waarbij, zo stelt zij, [gedaagde] betrokken is geweest en die volgens haar aanleiding moeten zijn voor het treffen van rechtsmaatregelen. Voor de vraag of er reden is om de daartoe strekkende vordering toe te wijzen, is, nog daargelaten de lopende gedragsaanwijzing, van belang dat een straatverbod of gebiedsverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Voor het eveneens gevorderde contactverbod geldt dat sprake moet zijn van een zekere mate van stelselmatig gedrag dat de gevraagde voorziening kan rechtvaardigen.
4.6.
[eiseres] wijst als eerste op aangiften die zij bij de politie heeft gedaan van verschillende incidenten waarbij [gedaagde] betrokken is geweest. [gedaagde] wordt in die aangiften genoemd. Daarin wordt aangifte gedaan van chantage, stalking, vernieling, vuil in de tuin gooien, schelden, respectloos gedrag, diefstallen uit de brievenbus, luidruchtige feesten en het maken van kruidig eten.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verwijten die [eiseres] [gedaagde] maakt deels terugkomen in de aangiften. Die aangiften bevatten echter alleen het verhaal van [eiseres] en haar verwijten worden niet ondersteund door enig ander onafhankelijk bewijsmateriaal zoals bijvoorbeeld verklaringen van derden.
Ten aanzien van het verwijt dat [eiseres] [gedaagde] op het punt van het schadeformulier maakt, wordt het volgende overwogen. In het door [eiseres] tegen de door haar bedoelde andere buurman, door wie zij gedwongen zou zijn, aanhangig gemaakte kort geding, dat ook door deze voorzieningenrechter is behandeld, is het volgende gebleken. [eiseres] heeft het betreffende aanrijdingsformulier ingevuld en ondertekend. Voor wat betreft haar aandeel staat daarin opgemerkt als haar opmerkingen “
Met het handmatig vervoeren van tuintegels heb ik de geparkeerde auto van mijn buren beschadigd”. Deze opmerking valt moeilijk te rijmen met verwijten als fraude en dwingen die [eiseres] ook [gedaagde] maakt.
4.7.
Er is slechts een incident, in mei 2021, dat [gedaagde] gedeeltelijk erkent maar waarvoor hij, zo begrijpt de voorzieningenrechter, meent een zekere rechtvaardiging te hebben. Op 17 mei 2021 was sprake van een heftige woordenwisseling tussen [eiseres] , [gedaagde] en [partner gedaagde] , zo valt op de overgelegde beelden te zien. Daarnaast valt te zien dat [gedaagde] een staaf in zijn handen had en dat hij vernielingen aan de brommobiel van [eiseres] heeft gepleegd, zoals [gedaagde] ook erkent.
4.8.
Het hiervoor overwogene betekent dat van een stelselmatig inbreuk op rechten van [eiseres] geen sprake is. Daar komt bij dat [gedaagde] stelt dat [eiseres] zijn kinderen uitscheldt. Zo is zijn dochter van 11 voor (kanker)hoer uitgemaakt en heeft [eiseres] tegen zijn zoon gezegd dat hij gehandicapt is. Hoewel ook daarvan geen onafhankelijk ondersteunend bewijs is overgelegd, acht de voorzieningenrechter op basis van de door [eiseres] overgelegde beelden en haar uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling wel aannemelijk dat [eiseres] de confrontatie met [gedaagde] ook zelf opzoekt en, eenmaal daarin beland, maar moeilijk kan ophouden en met regelmaat in herhaling treedt. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook de door [eiseres] overgelegde concept-vaststellingsovereenkomst met een gedragsaanwijzing in aanmerking genomen. Die overeenkomst, hoewel niet getekend door [eiseres] , bevat aanwijzingen voor een situatie die diametraal tegenover de door haar gestelde situatie staat. Daaruit komt namelijk het beeld naar voren van een huurder waarvan de verhuurder, na overleg met de gemeente en de politie, de overtuiging heeft dat het gedrag van die huurder zorgt voor verstoring van de openbare orde in de directe woonomgeving.
4.9.
Het ene incident rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het treffen van een of meer van de gevraagde voorzieningen. Daarbij is tot slot nog het volgende in aanmerking genomen. [eiseres] heeft als laatste productie een verwijzing overgelegd waarmee zij door de huisarts naar de specialistische ggz wordt verwezen wegens een posttraumatische stressstoornis. Daarvan is tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat dit verband houdt met “het gebeuren”. Een koppeling met enig verwijt aan [gedaagde] kan de voorzieningenrechter echter niet maken. De verwijzing dateert namelijk van 31 augustus 2020 en het eerste, concreet gemaakte, verwijt aan [gedaagde] van oktober 2020.
De verweren tegen de modaliteiten van de vorderingen en de daaraan te koppelen, al dan niet van een grondslag voorziene, dwangmiddelen behoeven dan geen bespreking meer.
4.11.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze proceskosten worden begroot op € 309,00 aan griffierecht. Ten aanzien van het salaris voor de advocaat van [gedaagde] wordt overwogen dat deze namens haar en twee anderen is opgetreden en in die drie zaken één set producties heeft ingediend en één pleitnota heeft opgesteld en voorgedragen. Daarom wordt van 1/3 deel van het gebruikelijke gemachtigdensalaris van € 1.016,00 gerekend, wat neerkomt op € 338,67.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 309,00 aan griffierechte en € 338,67 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
2009/2971