ECLI:NL:RBROT:2021:7042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
C/10/619156 / KG ZA 21-414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot contact- en gebiedsverbod tegen buurvrouw in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, beide buren die bij QuaWonen huren. Eiseres vorderde een contact- en gebiedsverbod tegen gedaagde voor de duur van 24 maanden, na een reeks incidenten die volgens haar leidden tot intimidatie en bedreiging door gedaagde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er slechts één incident is dat kan worden aangemerkt als een inbreuk op de openbare orde, maar dat dit niet voldoende is om de gevorderde voorzieningen toe te wijzen. De rechter oordeelde dat de vorderingen van eiseres niet zijn onderbouwd met voldoende bewijs en dat er aanwijzingen zijn dat eiseres zelf ook verstorend gedrag vertoont. De rechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het aanvragen van ingrijpende maatregelen zoals contact- en gebiedsverboden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619156 / KG ZA 21-414
Vonnis in kort geding van 21 juli 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. van Rossem te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Tariki te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en in totaal 6 producties, deels ook aangeduid als bijlagen, van [eiseres] , en een usb-stick met (bewegend) beeldmateriaal,
  • de producties 1 tot en met 9, 11 en 12 van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling, tijdens welke behandeling de zaak gelijktijdig met twee andere door [eiseres] aangespannen kort gedingen is behandeld,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] wonen bij elkaar om de hoek. Zij huren hun woningen van QuaWonen.
2.2.
QuaWonen heeft [eiseres] in november 2020 een vaststellingsovereenkomst, met als ondertitel Aanvullende huurovereenkomst in het kader van een gedragsaanwijzing, ter ondertekening voorgelegd. In deze vaststellingsovereenkomst staan overlastklachten beschreven en is aangegeven dat [eiseres] zich niet in die klachten kan vinden. Voorts is opgenomen dat de overtuiging is ontstaan na overleg met de gemeente en de politie dat het gedrag van huurder ( [eiseres] ) zorgt voor verstoring van de openbare orde in de directe woonomgeving. Ten slotte is opgenomen dat verhuurder constateert dat het vertoonde gedrag van huurder het woongenot van haar omwonenden negatief beïnvloedt en wil dat huurder haar woon- en leefgedrag ingrijpend aanpast en stopt met het veroorzaken van overlast. [eiseres] heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend. Zij heeft bij e-mail van 7 november 2020 gereageerd op de verschillende verwijten en zich op het standpunt gesteld dat zij als vrouw alleen, met haar hond, het slachtoffer is dat al jarenlang geziekt en geterroriseerd wordt door een laffe en achterbakse valse groep omwonenden, waarvan er een gewaarschuwd en uitgezet moet worden, en niet zij.
2.3.
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft de familie [gedaagde] bij brief van 5 november 2020 het dringende verzoek gedaan om op geen enkele wijze contact te hebben met [eiseres] . Daarbij is aangegeven dat de familie [gedaagde] meldingen heeft gedaan over het gedrag van [eiseres] en dat er kans op escalatie bestaat.
2.4.
QuaWonen heeft [gedaagde] bij brief van 6 november 2020 dringend verzocht op geen enkele wijze contact te hebben met de bewoonster van [adres] ( [eiseres] ). Daarbij is aangegeven dat [gedaagde] meldingen heeft gedaan over het gedrag van [eiseres] en dat er risico op escalatie van de situatie bestaat, reden waarom gevraagd wordt mee te werken aan een oplossing die de situatie in de buurt terugbrengt naar een rustiger woonomgeving.
2.5.
[eiseres] heeft op 17 mei 2021 aangifte gedaan van diefstal en vernieling gepleegd door [gedaagde] en haar partner [partner gedaagde] .

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling, dat aan [gedaagde] een locatie- en contactverbod voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd. Zij vordert verder dat [gedaagde] bij overtreding van die verboden een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt met een maximum van € 3.000,00. Voorts vordert [eiseres] haar te machtigen om met behulp van de sterke arm naleving van het vonnis te bewerkstelligen en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat zij vanaf april 2020 wordt geïntimideerd, bedreigd en slachtoffer is van identiteitsfraude gepleegd door [gedaagde] . Zij heeft aangifte gedaan van verschillende incidenten waar onder andere [gedaagde] bij betrokken was. [gedaagde] staat geregeld voor de woning van [eiseres] , scheldt [eiseres] uit, steelt brieven uit haar brievenbus en gooit vuil in de tuin van [eiseres] .
Na eerdere incidenten op 30 oktober 2020 – toen [gedaagde] geprobeerd heeft [eiseres] dood te rijden, [eiseres] in de hand heeft gesneden en de telefoon van [eiseres] vernielde – en op 1 november 2020 – toen [gedaagde] met anderen aanbelde, dreigde de deur open te breken en de benen van [eiseres] te breken – is de situatie op 17 mei 2021 geëscaleerd. Die dag is onder andere een ruit vernield, de auto van [eiseres] beschadigd en is zij door [gedaagde] en de moeder van [gedaagde] bedreigd met een mes respectievelijk een zaag en een bijl.
Het spoedeisend belang van [eiseres] vloeit voort uit de aard van de vordering. De situatie is nijpend – zo is [eiseres] doorverwezen voor ptss – en het is noodzakelijk dat er zo snel mogelijk maatregelen worden getroffen voor [eiseres] ’s veiligheid.3.3. [gedaagde] voert verweer. Onder verwijzing naar de door haar overgelegde producties betwist [gedaagde] de meeste incidenten. Op 30 oktober 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] opheldering gevraagd over de valse beschuldiging dat de partner van [gedaagde] , [partner gedaagde] , [eiseres] met een vuurwapen had bedreigd. Dat leidde tot een verbale en agressieve reactie van [eiseres] en mondde uit in een vechtpartij. Op 17 mei 2021 heeft [eiseres] de kinderen van [gedaagde] en [partner gedaagde] intimiderend en bedreigend aangesproken. [gedaagde] heeft de kinderen toen gevraagd naar binnen te gaan om escalaties te voorkomen. In de avond was [gedaagde] bezig een busje in te laden toen [eiseres] de dochter van [gedaagde] en [partner gedaagde] voor hoer uitschold. [gedaagde] is toen met een roede die ze in haar hand had naar de woning van [eiseres] gelopen. Uit woede heeft ze die roede een paar keer gegooid in de richting van het badkamerraam van de woning van [eiseres] , waarachter [eiseres] stond te filmen. Haar vriend [partner gedaagde] gooide een steen door de voorruit van die woning.
[gedaagde] voert verder verweer tegen de diverse vorderingen. De gevorderde dwangsom vindt zij buitensporig hoog en het gevorderde gebiedsverbod is zo ruim dat het allerlei praktische problemen oplevert zoals het niet kunnen betreden van haar tuin.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiseres] [gedaagde] rauwelijks heeft gedagvaard, zonder het versturen van een verzoek of sommatie om zich (vrijwillig) te onthouden van contact. Daarbij heeft zij [gedaagde] – van wie op dat moment geen advocaat bekend was – voorafgaand aan het aanvragen van dit kort geding op 27 mei 2021 niet om verhinderdata gevraagd, zoals het procesreglement kort geding voorschrijft. [eiseres] heeft [gedaagde] evenmin, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2. van het procesreglement, uiterlijk twee dagen na de dagbepaling op de hoogte gesteld van de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling, onder toevoeging van de concept-dagvaarding. [gedaagde] is pas op 28 juni 2021 en derhalve op de kortst mogelijke termijn, gedagvaard. Gelet daarop is een verzoek van de advocaat van [gedaagde] om de zaak te verplaatsen, gehonoreerd.
4.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] en drie andere buren ieder afzonderlijk in kort geding gedagvaard. In de aanloop naar dit kort geding bleek dat, de afzonderlijk gedagvaarde, [gedaagde] en [partner gedaagde] partners zijn en op hetzelfde adres wonen. Voorts bleek dat [gedaagde] , [partner gedaagde] en een andere buurvrouw zich door dezelfde advocaat lieten bijstaan. Dat is aanleiding geweest om ten aanzien van [gedaagde] en [partner gedaagde] te bepalen dat de zaken gelijktijdig worden behandeld. Tijdens die mondelinge behandeling was de andere buurvrouw, die door dezelfde advocaat werd vertegenwoordigd, als toeschouwer aanwezig. Toen bleek dat de advocaat van [gedaagde] voor de hiervoor bedoelde drie gedaagde partijen één pleitnota had voorbereid, heeft de voorzieningenrechter daarin aanleiding gezien om de drie zaken gelijktijdig te behandelen.
4.3.
Het spoedeisend belang volgt, in beginsel, uit de aard van de vordering. Het leeuwendeel van de verschillende incidenten heeft zich in 2020 voorgedaan. Dat doet afbreuk aan de stellingen dat [eiseres] een spoedeisend belang bij het gevorderde heeft. Dit geldt echter niet voor het laatste incident van 17 mei 2021. Dat is van recente datum en is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, de belangrijkste aanleiding voor dit kort geding. Gelet daarop wordt een spoedeisend belang aangenomen. Of er ook reden in om een voorziening te treffen vergt een inhoudelijke beoordeling.
4.4.
[gedaagde] meent, zo begrijpt de voorzieningenrechter dat deze zaak zich niet leent voor kort geding. Zij wijst op artikel 256 Rv.
Artikel 256 Rv bepaalt dat wanneer de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, de gevraagde voorziening wordt geweigerd. Dat kan onder meer aan de orde zijn de feiten niet helder zijn. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, gelet op de door beide partijen overgelegde stukken, de voor de te nemen beslissing relevante feiten in deze zaak voldoende helder zijn.
4.5.
[eiseres] noemt in de dagvaarding verschillende incidenten waarbij, zo stelt zij, [gedaagde] betrokken is geweest en die volgens haar aanleiding moeten zijn voor het treffen van rechtsmaatregelen. Voor de vraag of er reden is om de daartoe strekkende vordering toe te wijzen, is van belang dat een straatverbod – in dit geval een gebiedsverbod – een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Voor het eveneens gevorderde contactverbod geldt dat sprake moet zijn van een zekere mate van stelselmatig gedrag dat de gevraagde voorziening kan rechtvaardigen.
4.6.
[eiseres] wijst als eerste op aangiften die zij bij de politie heeft gedaan van verschillende incidenten waarbij [gedaagde] betrokken is geweest. [gedaagde] wordt in een van die aangiften genoemd. Daarin wordt aangifte gedaan van chantage, stalking, vernieling, vuil in de tuin gooien, schelden, respectloos gedrag, diefstallen uit de brievenbus, luidruchtige feesten en het maken van kruidig eten.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verwijten die [eiseres] [gedaagde] maakt deels terugkomen in de aangiften. Die aangiften bevatten echter alleen het verhaal van [eiseres] en haar verwijten worden niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal zoals bijvoorbeeld verklaringen van derden.
4.7.
Er zijn twee incidenten, een in oktober 2020 en een in mei 2021, die [gedaagde] deels erkent maar ten aanzien waarvan zij op belangrijke punten een andere lezing heeft.
Beide partijen hebben het over een vechtpartij in oktober 2020 maar over de aanleiding en wat er precies gebeurd is, lopen de lezingen ver uiteen. De foto’s van wat blijkbaar een snee in de hand is en van een kapotte telefoon, overgelegd door [eiseres] , ondersteunen haar lezing van de feiten niet. Nog daargelaten dat die foto’s niet gedateerd zijn, betwist [gedaagde] dat zij [eiseres] heeft gesneden en haar telefoon heeft vernield. Enig onafhankelijk steunbewijs voor het gestelde is er niet.
Op 17 mei 2021 was sprake van een heftige woordenwisseling tussen [eiseres] en [gedaagde] , zo valt op de beelden te zien. Daarnaast valt te zien dat [gedaagde] een staaf in haar handen had – het door [eiseres] in haar aangifte van [eiseres] genoemde mes heeft de voorzieningenrechter niet gezien, en datzelfde geldt voor de daarin genoemde zaag en bijl die de, niet in dit kort geding betrokken, moeder van [gedaagde] zou hebben vastgehouden – en dat zij daarmee naar het badkamerraam van de woning van [eiseres] gegooid heeft.
4.8.
Het hiervoor overwogene betekent dat slechts één incident vastgesteld kan worden. Daar stelt [gedaagde] tegenover dat [eiseres] haar kinderen uitscheldt. Zo is haar dochter van 11 voor (kanker)hoer uitgemaakt en heeft [eiseres] tegen haar zoon gezegd dat hij gehandicapt is. Hoewel ook daarvan geen onafhankelijk ondersteunend bewijs is overgelegd, acht de voorzieningenrechter op basis van de door [eiseres] overgelegde beelden en haar uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling wel aannemelijk dat [eiseres] de confrontatie met [gedaagde] ook zelf opzoekt en, eenmaal daarin beland, maar moeilijk kan ophouden en met regelmaat in herhaling treedt. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook de door [eiseres] overgelegde concept-vaststellingsovereenkomst met een gedragsaanwijzing in aanmerking genomen. Die overeenkomst, hoewel niet getekend door [eiseres] , bevat aanwijzingen voor een situatie die diametraal tegenover de door haar gestelde situatie staat. Daaruit komt namelijk het beeld naar voren van een huurder waarvan de verhuurder, na overleg met de gemeente en de politie, de overtuiging heeft dat het gedrag van die huurder zorgt voor verstoring van de openbare orde in de directe woonomgeving.
4.9.
Het ene incident rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het treffen van een of meer van de gevraagde voorzieningen. Daarbij wordt tot slot nog het volgende in aanmerking genomen. [eiseres] heeft als laatste productie een verwijzing overgelegd waarmee zij door de huisarts naar de specialistische ggz wordt verwezen wegens een posttraumatische stressstoornis. Daarvan is tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat dit verband houdt met “het gebeuren”. Een koppeling met enig verwijt aan [gedaagde] kan de voorzieningenrechter echter niet maken. De verwijzing dateert namelijk van 31 augustus 2020 en het eerste, concreet gemaakte, verwijt aan [gedaagde] van oktober 2020.
De verweren tegen de modaliteiten van de vorderingen en de daaraan te koppelen, al dan niet van een grondslag voorziene, dwangmiddelen behoeven geen bespreking meer.
4.11.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze proceskosten worden begroot op € 309,00 aan griffierecht. Ten aanzien van het salaris voor de advocaat van [gedaagde] wordt overwogen dat deze namens haar en twee anderen is opgetreden en in die drie zaken één set producties heeft ingediend en één pleitnota heeft opgesteld en voorgedragen. Daarom wordt van 1/3 deel van het gebruikelijke gemachtigdensalaris van € 1.016,00 gerekend, wat neerkomt op € 338,67.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 309,00 aan griffierechte en € 338,67 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
2009/2971