ECLI:NL:RBROT:2021:7041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
C/10/619438 / KG ZA 21-433
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering contactverbod tegen buurvrouw in kort geding met onrechtmatig handelen niet aannemelijk

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2021, heeft eiseres een contactverbod gevorderd tegen haar buurvrouw, gedaagde, in het kader van een kort geding. Eiseres stelt dat er sinds april 2020 conflicten zijn tussen haar en gedaagde, waarbij gedaagde haar zou uitschelden, brieven uit haar brievenbus zou stelen, vuil in haar tuin zou gooien en haar zou bedreigen. Eiseres vordert een contactverbod voor de duur van 24 maanden, met een dwangsom bij overtreding. Gedaagde heeft de verwijten betwist en stelt dat de feiten niet helder zijn en dat de zaak niet geschikt is voor kort geding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiseres niet voldoende zijn onderbouwd en dat er geen bewijs is voor het onrechtmatig handelen van gedaagde. Bovendien zijn er aanwijzingen dat eiseres zelf ook verstorend gedrag vertoont. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen en heeft eiseres veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de kosten zijn begroot op € 309,00 aan griffierecht en € 338,67 aan salaris advocaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619438 / KG ZA 21-433
Vonnis in kort geding van 21 juli 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. van Rossem te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Tariki te Arnhem.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en in totaal 6 producties, deels ook aangeduid als bijlagen, van [eiseres] , en een usb-stick met (bewegend) beeldmateriaal,
  • de producties 1 tot en met 9, 11 en 12 van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling, tijdens welke behandeling de zaak gelijktijdig met twee andere door [eiseres] aangespannen kort gedingen is behandeld,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn overburen van elkaar. Zij huren hun woningen van QuaWonen.
2.2.
QuaWonen heeft [eiseres] in november 2020 een vaststellingsovereenkomst, met als ondertitel Aanvullende huurovereenkomst in het kader van een gedragsaanwijzing, ter ondertekening voorgelegd. In deze vaststellingsovereenkomst staan overlastklachten beschreven en is aangegeven dat [eiseres] zich niet in die klachten kan vinden. Voorts is opgenomen dat de overtuiging is ontstaan na overleg met de gemeente en de politie dat het gedrag van huurder ( [eiseres] ) zorgt voor verstoring van de openbare orde in de directe woonomgeving. Ten slotte is opgenomen dat verhuurder constateert dat het vertoonde gedrag van huurder het woongenot van haar omwonenden negatief beïnvloedt en wil dat huurder haar woon- en leefgedrag ingrijpend aanpast en stopt met het veroorzaken van overlast. [eiseres] heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend. Zij heeft bij e-mail van 7 november 2020 gereageerd op de verschillende verwijten en zich op het standpunt gesteld dat zij als vrouw alleen, en haar hond, het slachtoffer is dat al jarenlang geziekt en geterroriseerd wordt door een laffe en achterbakse valse groep omwonenden, waarvan er een gewaarschuwd en uitgezet moet worden, en niet zij.
2.3.
[eiseres] heeft op 17 mei 2021 aangifte gedaan van diefstal en vernieling gepleegd door enkele buren. Deze buren worden in de aangifte nader aangeduid. [gedaagde] is niet een van die buren.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling, dat aan [gedaagde] een contactverbod voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd.
Zij vordert verder dat [gedaagde] bij overtreding van dit verbod een dwangsom van
€ 1.000,00 verbeurt met een maximum van € 3.000,00. Tot slot vordert [eiseres] haar te machtigen om met behulp van de sterke arm naleving van het vonnis te bewerkstelligen en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat sinds april 2020 sprake is van conflicten tussen partijen. [gedaagde] staat geregeld met anderen voor de woning van [eiseres] , scheldt [eiseres] uit, steelt brieven uit haar brievenbus, gooit vuil in haar tuin, bedreigt haar en verspreidt leugens over [eiseres] onder buurtbewoners. De kinderen van [gedaagde] vervuilen en beschadigen de tuin van [eiseres] , gooien stenen naar haar hond en maken deze onrustig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] hier aan toegevoegd dat zij overlast ervaart van bezoek van [gedaagde] . Dat bezoek komt midden in de nacht, toetert en laat harde muziek horen. Het betreft mannelijke familieleden van [gedaagde] die bij [eiseres] aanbellen en haar hebben bedreigd.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is gelegen in de noodzaak om zo snel mogelijk maatregelen te treffen voor de veiligheid van [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiseres] [gedaagde] – van wie op dat moment blijkbaar geen advocaat bekend was – voorafgaand aan het aanvragen van dit kort geding op 27 mei 2021 niet om verhinderdata heeft gevraagd, zoals het procesreglement kort geding voorschrijft. Zij is evenmin, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2. van het procesreglement, uiterlijk twee dagen na de dagbepaling op de hoogte gesteld van de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling, onder toevoeging van de concept-dagvaarding. [gedaagde] is pas op 28 juni 2021 en derhalve op de kortst mogelijke termijn, gedagvaard. Gelet daarop is een verzoek van de advocaat van [gedaagde] om de zaak te verplaatsen, gehonoreerd.
4.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] en drie andere buren ieder afzonderlijk in kort geding gedagvaard. In de aanloop naar dit kort geding bleek dat [gedaagde] en twee andere buren zich door dezelfde advocaat lieten bijstaan. Voorts bleek dat die twee andere buren partners van elkaar zijn en op hetzelfde adres wonen. Dat is voor de voorzieningenrechter aanleiding geweest om ten aanzien van die buren te bepalen dat de zaken gelijktijdig worden behandeld. Tijdens die mondelinge behandeling was [gedaagde] al als toeschouwer aanwezig en bleek dat de advocaat van [gedaagde] voor de drie gedaagde partijen één pleitnota had voorbereid. Dat heeft aanleiding gevormd voor de beslissing om de zaak van [gedaagde] gelijktijdig met die twee andere zaken te behandelen.
4.3.
Het spoedeisend belang volgt, in beginsel, uit de aard van de vordering. Het leeuwendeel van de verschillende hierna te bespreken incidenten dateert van 2020. Dat doet afbreuk aan de stellingen dat [eiseres] een spoedeisend belang bij het gevorderde heeft. Dit geldt echter niet voor het laatste incident van 17 mei 2021. Dat is van recente datum en is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, de belangrijkste aanleiding voor dit kort geding. [eiseres] heeft als laatste productie ook nog een verwijzing overgelegd waarmee zij door de huisarts naar de specialistische ggz wordt verwezen wegens een posttraumatische stressstoornis. Daarvan is tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat dit verband houdt met “het gebeuren”. Een koppeling met enig, recent, verwijt aan [gedaagde] kan de voorzieningenrechter echter niet maken, zeker niet nu de verwijzing dateert van 31 augustus 2020. Dit laatste doet afbreuk aan het gestelde spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal de zaak hierna, desalniettemin, (ook) inhoudelijk beoordelen.
4.4.
[gedaagde] meent, zo begrijpt de voorzieningenrechter dat deze zaak zich niet leent voor kort geding. Zij wijst daartoe op artikel 256 Rv.
Artikel 256 Rv bepaalt dat wanneer de voorzieningenrechter oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, de gevraagde voorziening wordt geweigerd. Dat kan onder meer aan de orde zijn wanneer de feiten niet helder zijn. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, gelet op de door beide partijen overgelegde stukken, de voor de te nemen beslissing relevante feiten in deze zaak voldoende helder zijn.
4.5.
[eiseres] noemt in de dagvaarding verschillende incidenten waarbij, zo stelt zij, [gedaagde] betrokken is geweest en die volgens haar aanleiding moeten zijn voor het treffen van rechtsmaatregelen.
4.6.
[eiseres] wijst als eerste op aangiften die zij bij de politie heeft gedaan van verschillende incidenten waarbij [gedaagde] betrokken is geweest. Die aangiften bevatten verwijten van respectloos gedrag, uitschelden, achtervolgen, vuil in de tuin gooien, diefstallen uit de brievenbus, luidruchtige feesten en het maken van kruidig eten. Daarnaast wordt gedrag beschreven van de kinderen van [adres] – het woonadres van [gedaagde] – en van de man(nen) van dat adres. Het gedrag van de kinderen is deels gericht tegen de hond van [eiseres] .
[gedaagde] betwist de verwijten die haar gemaakt worden. Zij voegt daar aan toe dat haar kinderen hun hoofdverblijf niet bij haar hebben en om de twee weken een weekend komen logeren. Zij stelt verder dat zij bij QuaWonen meldingen heeft moeten maken van gedrag van [eiseres] . Dat betrof onder andere een envelop met poep van haar hond, en nazi-tekens en teksten als “hier wonen Turken” die [eiseres] op de schutting van [gedaagde] plaatste.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiseres] ter onderbouwing van haar stellingen verwijst naar aangiften, zonder naar concrete passages te verwijzen. Wat [gedaagde] precies verweten wordt, blijkt niet uit de dagvaarding en moet de voorzieningenrechter dan blijkbaar maar gaan zoeken. Geconstateerd wordt dat de naam van [gedaagde] in de aangiften niet voorkomt. Wel wordt zij in één van de twee aangiften “genoemd” in die zin dat zij wordt aangeduid als [adres] . De aangiften komen deels overeen met stellingen in de dagvaarding, maar worden niet ondersteund door enig ander onafhankelijk bewijsmateriaal zoals bijvoorbeeld verklaringen van derden.
4.7.
[eiseres] stelt verder dat [gedaagde] met anderen voor de deur staat, [eiseres] uitscheldt, brieven uit de brievenbus van [eiseres] steelt, vuil in de tuin gooit en met opzet slecht spreekt over [eiseres] . Voor een deel van deze verwijten verwijst [eiseres] naar overgelegd beeldmateriaal.
[gedaagde] betwist al deze verwijten.
Ook voor deze verwijten geldt dat ze niet worden ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. Het verwijt dat [gedaagde] slecht spreekt over [eiseres] en leugens verspreidt, wordt niet eens geconcretiseerd. Niet duidelijk is wat [gedaagde] dan gezegd zou hebben. Het overgelegde beeldmateriaal is van slechte kwaliteit en [gedaagde] is daarop niet te zien.
4.8.
De resterende verwijten betreffen in overwegende mate (parkeer)gedrag van anderen dan [gedaagde] , namelijk haar kinderen en haar bezoek, bedreigingen door [gedaagde] en een incident in de week van 17 mei 2021.
Het incident van 17 mei 2021 betrof twee andere personen tegen wie aangifte is gedaan. [gedaagde] wordt niet in die aangifte genoemd en enig verwijt dat haar te dien aanzien gemaakt wordt, is niet geconcretiseerd.
Voor de overige verwijten geldt als eerste dat ze niet worden ondersteund door enig ander bewijsmateriaal en dat [gedaagde] de verwijten betwist. Op het punt van het parkeren voor de deur van [eiseres] , doet zij dat ook gemotiveerd, namelijk door het overleggen van een foto waarop te zien is dat de brommobiel van [eiseres] voor haar eigen woning geparkeerd staat. Ten aanzien van de verwijten die het bezoek van [gedaagde] gemaakt worden – zowel de bedreigingen als het parkeren voor de deur van [eiseres] – wordt voorts nog overwogen dat [gedaagde] daarvoor niet kan worden aangesproken en dat deze geen voorziening ten aanzien van haar rechtvaardigen. Overigens is de straat openbare ruimte en het direct voor de woning van [eiseres] gelegen deel daarvan geen privé-parkeerplaats van [eiseres] .
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt ten slotte nog dat de door [eiseres] overgelegde concept-vaststellingsovereenkomst met een gedragsaanwijzing, aanwijzingen bevat voor een situatie die diametraal tegenover de door [eiseres] gestelde situatie staat. Daaruit komt het beeld naar voren van een huurder waarvan de verhuurder, na overleg met de gemeente en de politie, de overtuiging heeft dat het gedrag van die huurder zorgt voor verstoring van de openbare orde in de directe woonomgeving.
4.10.
Het hiervoor overwogene betekent dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen. De verweren tegen de modaliteiten van de vorderingen en de daaraan te koppelen dwangmiddelen behoeven dan geen bespreking meer.
4.11.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze proceskosten worden begroot op € 309,00 aan griffierecht. Ten aanzien van het salaris voor de advocaat van [gedaagde] wordt overwogen dat deze namens haar en twee anderen is opgetreden en in die drie zaken één set producties heeft ingediend en één pleitnota heeft opgesteld en voorgedragen. Daarom wordt van 1/3 deel van het gebruikelijke gemachtigdensalaris van € 1.016,00 gerekend, wat neerkomt op € 338,67.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 309,00 aan griffierechte en € 338,67 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.
2009/2971