ECLI:NL:RBROT:2021:7025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
9041998 CV EXPL 21-810
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging overeenkomst van opdracht voor schoonmaakwerkzaamheden en geschil over betaling en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [naam bedrijf], een overeenkomst van opdracht gesloten met gedaagde, een vereniging, voor schoonmaakwerkzaamheden aan een appartementencomplex. Eiser heeft op 24 april 2020 een offerte uitgebracht, die door gedaagde op 4 mei 2020 is aanvaard. Eiser heeft werkzaamheden verricht, maar gedaagde heeft de overeenkomst op 25 augustus 2020 per e-mail opgezegd. Eiser vordert betaling van het resterende bedrag van de offerte en schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging van de overeenkomst. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst rechtsgeldig is tot stand gekomen en dat gedaagde de opzegtermijn niet in acht heeft genomen. De rechter wijst een deel van de vordering van eiser toe, maar oordeelt dat de schadevergoeding niet volledig kan worden toegewezen, omdat eiser geen recht heeft op het volledige loon na beëindiging van de overeenkomst. De rechter bepaalt dat gedaagde € 633,13 aan eiser moet betalen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9041998 / CV EXPL 21-810
uitspraak: 29 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n. [naam bedrijf],
zaakdoende te [plaatsnaam],
eiser, verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. M.W. Huijzer,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: SRK Rechtsbijstand B.V. te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 16 februari 2021, met producties;
- de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] van 25 februari 2021;
- de conclusie van antwoord en (voorwaardelijke) eis in reconventie van [gedaagde], met producties;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van [eiser], tevens akte overlegging producties;
- het tussenvonnis van de kantonrechter van 29 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2021.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1
[eiser] heeft op 24 april 2020 een offerte uitgebracht aan [gedaagde] voor diverse schoonmaakwerkzaamheden rondom en in het complex van [gedaagde].
2.2
In de offerte staat het volgende opgenomen:
Het totaalbedrag voor de werkzaamheden op de offerte inclusief btw bedraagt € 7.364,-.
In de offerte is verder, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Op al onze werkzaamheden zijn de Nederlandse algemene voorwaarden van kracht.
(…)
Wanneer de werkzaamheden zonder berichtgeving niet uitgevoerd kan worden, zal er 50% van de onderhoudsbeurt worden doorberekend.
(…)
Deze offerte geldt voor een jaarrond vanaf begin kalenderjaar en zal telkens stilzwijgend worden verlengd mits[de kantonrechter begrijpt: tenzij]
3 maanden voor einde contract schriftelijk is opgezegd.
(…)
Bij gunning van de opdracht, gaarne dit exemplaar van de offerte door u voor akkoord getekend, of een door u voor akkoord getekende opdracht retour.”
2.3
Namens [gedaagde] is op 4 mei 2020 een e-mail gestuurd als reactie op de offerte, waarin onder meer het volgende staat:
“Nou we zijn akkoord hoor”
2.4
In mei 2020 is [eiser] gestart met de schoonmaak van de ramen en kozijnen van het complex. De factuur van deze schoonmaak is door [gedaagde] betaald. De schoonmaak van de gemeenschappelijke ruimten is gestart op 7 augustus 2020. [eiser] heeft op 7 en 14 augustus 2020 werkzaamheden verricht. Deze schoonmaakwerkzaamheden zijn door [gedaagde] niet betaald.
2.5
[gedaagde] heeft de overeenkomst op 25 augustus 2020 per e-mail opgezegd.

3..Het geschil

In conventie
3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [eiser] van € 6.981,84, waarvan € 6.272,59 aan hoofdsom, € 688,63 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 20,62 aan wettelijke handelsrente tot en met 26 januari 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 6.272,59 vanaf 27 januari 2021.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. [eiser] heeft met [gedaagde] een overeenkomst voor de duur van minimaal een jaar afgesloten. [eiser] zou op basis van dit contract elk kwartaal de ramen en kozijnen schoonmaken en wekelijks de gemeenschappelijke binnenruimten. [eiser] heeft tot aan de opzegging drie keer schoonmaakwerkzaamheden verricht, waarvan twee keer niet betaald is door [gedaagde]. [gedaagde] heeft de overeenkomst niet rechtsgeldig kunnen opzeggen. De overeenkomst is dan ook nog altijd van kracht. [gedaagde] moet de overeenkomst dan ook nakomen en het gehele offertebedrag betalen. Dat [eiser] vanaf 14 augustus 2020 geen werkzaamheden meer heeft verricht, kan hem niet worden toegerekend. [gedaagde] heeft hem immers de toegang tot het complex ontzegd. Mocht worden bepaald dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd, dan vordert [eiser] volledig loon bij voortijdige beëindiging in de zin van artikel 7:411 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), subsidiair schadevergoeding ter hoogte van het gehele offertebedrag omdat de opzegging wanprestatie aan de zijde van [gedaagde] met zich meebrengt. [eiser] heeft na de opzegging geen nieuwe opdrachtgever gevonden waar hij zijn werknemers tewerk kon stellen.
3.3
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4
[gedaagde] betwist dat er sprake is van acceptatie van de offerte door [gedaagde]. Ook betwist [gedaagde] dat [eiser] schade heeft geleden door de opzegging. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd op 25 augustus 2020.
In (voorwaardelijke) reconventie
3.5
In reconventie vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat [verweerder] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, subsidiair ontbinding van de overeenkomst door de kantonrechter, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. De eis in reconventie wordt voorwaardelijk ingesteld, voor het geval de kantonrechter zou bepalen dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd.
3.6
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [verweerder] is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis. Zowel de schoonmaakwerkzaamheden aan de ramen en kozijnen in mei 2020 als de schoonmaakwerkzaamheden aan de binnenzijde van het complex zijn niet goed uitgevoerd, er zijn niet de juiste schoonmaakmaterialen gebruikt en er was onvoldoende begeleiding van de schoonmakers, die een afstand tot de arbeidsmarkt hadden.
3.7
[verweerder] betwist dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis. Ook betwist [verweerder] dat hij in verzuim is geraakt. Daarnaast voert [verweerder] aan dat de tekortkoming – indien die vast zou komen te staan – de ontbinding niet rechtvaardigt.

4..De beoordeling

In conventie
Totstandkoming overeenkomst
4.1
Op grond van artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. De offerte van [eiser] van 24 april 2020 dient te gelden als een aanbod. Met de e-mail namens [gedaagde] van 4 mei 2020 waarin als reactie op de offerte een akkoord wordt gegeven, is het aanbod aanvaard en is er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen. Dat de offerte niet ondertekend is teruggestuurd, doet daar niet aan af. Dit betreft een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW.
Betaling werkzaamheden augustus
4.2
De vordering van [eiser] ten aanzien van betaling van de verrichte werkzaamheden op 7 en 14 augustus 2020 wordt door [gedaagde] niet betwist. Dit deel van de vordering wordt toegewezen. Dat [gedaagde] klachten over de uitvoering van deze werkzaamheden heeft geuit maakt dit niet anders.
Opzegging overeenkomst door [gedaagde]
4.3
Artikel 7:408 BW regelt de opzegging van overeenkomsten van opdracht. Zoals uit lid 1 van dit artikel blijkt kan de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde opzeggen. Deze bepaling is volgens artikel 7:413 BW van regelend recht indien het gaat om een opdrachtgever die geen consument is, zoals in onderhavige zaak. Artikel 7:408 lid 1 BW is door [eiser] in de offerte noch in de algemene voorwaarden uitgesloten. Dat in de overeenkomst is opgenomen dat deze geldt voor de duur van 12 maanden en stilzwijgend wordt verlengd, leidt er niet toe dat de opzegbevoegdheid aan de zijde van de opdrachtgever expliciet of stilzwijgend is uitgesloten.
4.4
Met de e-mail namens [gedaagde] van 25 augustus 2020 heeft [gedaagde] de overeenkomst dus rechtsgeldig opgezegd.
Betaling volledig loon na beëindiging
4.5
Artikel 7:411 BW regelt betaling van het loon bij voortijdig einde van de overeenkomst. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
4.6
De door [eiser] verrichte werkzaamheden in mei 2020 zijn door [gedaagde] betaald en zoals hiervoor beslist, dienen de verrichte werkzaamheden in augustus nog te worden betaald. Voor de toekomst zal [gedaagde] opnieuw een bedrijf moeten contracteren om de schoonmaakwerkzaamheden te verrichten, dan wel de schoonmaakwerkzaamheden zelf verrichten. [gedaagde] heeft dus geen voordeel van de voortijdige beëindiging. In de gegeven omstandigheden is betaling van het volle loon niet redelijk.
Schadevergoeding op basis van wanprestatie?
4.7
Voor schadevergoeding op basis van wanprestatie in de zin van artikel 6:74 BW is nodig dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [gedaagde], waardoor [eiser] schade heeft geleden. Door [eiser] is onvoldoende gesteld betreffende de hoogte van de schade en het causaal verband. [eiser] heeft gesteld dat hij voor zijn medewerkers geen alternatief werk heeft kunnen vinden, maar dat dit mede te maken had met de coronamaatregelen van de overheid. Ook heeft [eiser] gesteld dat hij zijn medewerkers heeft doorbetaald, maar hij heeft voor de loonbetaling ook een uitkering van de overheid gekregen op basis van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Daarnaast is het offertebedrag niet alleen gebaseerd op loonkosten, maar ook op bijvoorbeeld het gebruik van materiaal. Omdat [eiser] na 14 augustus 2020 geen werkzaamheden meer heeft verricht bij [gedaagde], kan hij deze kosten niet als schadevergoeding vorderen.
Opzegtermijn
4.8
In verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval brengen de redelijkheid en billijkheid wel mee dat een bepaalde opzegtermijn in acht had moeten worden genomen.
4.9
In de overeenkomst is geen specifieke opzegtermijn opgenomen. Wel is in de offerte opgenomen dat de overeenkomst na 12 maanden stilzwijgend wordt verlengd, tenzij de overeenkomst minimaal 3 maanden voor het einde wordt opgezegd. Zowel eiser als gedaagde zijn ter zitting bevraagd over hun visie op een redelijke opzegtermijn en hebben beiden aangegeven dat zij 3 maanden een redelijke opzegtermijn vinden. De kantonrechter komt deze termijn ook redelijk voor en zal hier dan ook van uitgaan.
4.1
[gedaagde] heeft de opzegtermijn van 3 maanden niet in acht genomen, maar heeft op 25 augustus 2020 per direct opgezegd. Dit is een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis door [gedaagde], die schade heeft veroorzaakt bij [eiser]. Had [gedaagde] de opzegtermijn wel in acht genomen, dan was de overeenkomst blijven doorlopen tot 25 november 2020. In dat geval had [gedaagde] tot dat moment moeten doorbetalen en had [eiser] ook tot die tijd werkzaamheden moeten verrichten. [eiser] heeft echter op 14 augustus 2020 voor het laatst werkzaamheden verricht. Op grond van de redelijkheid en billijkheid en mede gezien de bepalingen in de offerte wordt de door [gedaagde] te betalen schadevergoeding aan [eiser] vastgesteld op 50% van de kosten in de periode van de opzegtermijn.
Conclusie ten aanzien van de hoofdsom
4.11
Het te betalen bedrag voor de op 7 en 14 augustus 2020 verrichte schoonmaakwerkzaamheden betreft 2 maal € 78,65 inclusief btw, zijnde € 157,30. Als de opzegtermijn in acht was genomen, dan zou [eiser] in de periode van 15 augustus 2020 tot 25 november 2020 nog 10 keer zijn schoon komen maken. Het te betalen bedrag hiervoor zou (10 * € 78,65 =) € 786,50 betreffen. [gedaagde] dient 50% van deze kosten te voldoen, zijnde € 393,25. In totaal dient [gedaagde] aan [eiser] nog te betalen: € 157,30 + € 393,25 = € 550,55.
Wettelijke (handels)rente
4.12
Artikel 6:119a BW heeft alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst. Het gaat dus om de geldelijke tegenprestatie voor geleverde diensten op grond van een handelsovereenkomst, en niet om andere geldelijke verplichtingen (HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710). Voor de schadevergoeding wegens het niet voldoen aan de opzegtermijn wordt dan ook de gewone wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. Voor de reeds verrichte schoonmaakwerkzaamheden op 7 en 14 augustus 2020, wordt wel de wettelijke handelsrente toegewezen vanaf de uiterste dag van betaling. Blijkens de factuur van 16 oktober 2020 was de uiterste dag van betaling 15 november 2020.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, omdat slechts een deel van de vordering van [eiser] wordt toegewezen. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen tot het wettelijke tarief, zijnde € 82,58 (15% over € 550,55).
Proceskosten
4.14
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • Deurwaarderskosten € 90,62
  • Griffierecht € 240,-
  • Salaris gemachtigde
  • Totaal € 578,62
(Voorwaardelijke) eis in reconventie
4.15
De voorwaarde voor de vordering in reconventie is niet vervuld, zodat niet op de vordering in reconventie hoeft te worden beslist. Gelet op de samenhang met de vordering in conventie bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding in reconventie.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.16
Dit vonnis wordt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [eiseres] aan deze uitspraak moet voldoen totdat een hogere rechter een andere uitspraak heeft gedaan.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 633,13, waarvan € 550,55 aan hoofdsom en € 82,58 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 157,30 vanaf 15 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 393,25, vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 578,62;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. van den Wildenberg en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
48996