ECLI:NL:RBROT:2021:7022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/5245
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes voor overtredingen bij rituele slacht door onvoldoende bedwelming en scheren van dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een slachterij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De slachterij, eiser, had beroep ingesteld tegen de boetes die hem waren opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. De boetes van elk € 2.500,- waren opgelegd omdat bij de rituele slacht van lammeren en runderen niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor bedwelming en het scheren van de dieren. De rechtbank oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd, aangezien de toezichthouder had vastgesteld dat de dieren niet binnen de voorgeschreven tijd van 40 seconden na het aanbrengen van de halssnede waren bedwelmd en dat de hals van de lammeren onvoldoende was geschoren, wat extra pijn en lijden veroorzaakte.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser zijn bezwaren tegen de boetes naar voren bracht. Eiser stelde dat hij in overleg met de NVWA een goede werkwijze aan het beproeven was en dat de tijdsoverschrijdingen gering waren. De rechtbank oordeelde echter dat de overtredingen niet betwist werden en dat eiser verantwoordelijk was voor het naleven van de regels. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boetes niet onredelijk waren en dat er geen aanleiding was om deze te matigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [slachterij], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser twee boetes opgelegd van elk € 2.500,- vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 4 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Eiser is in de gelegenheid gesteld om financiële stukken te overleggen waarna verweerder zou bezien of er reden is om de boetes te matigen. Eiser is nadien uitstel verleend voor het aanleveren van de stukken. De rechtbank heeft geen stukken meer ontvangen van eiser en partijen op 9 juni 2021 bericht dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser twee boetes opgelegd voor de volgende twee beboetbare feiten:
1.1.
Beboetbaar feit 1: “Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
1.2.
Beboetbaar feit 2: “Meerdere dieren werden niet binnen een periode van 40 seconden vanaf het moment van het aanbrengen van de halssnede bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende toepassingsvoorschriften, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009. Hierbij werd niet ten minste één van de onder lid 2 bedoelde bewustzijnsindicatoren door de slachter als negatief beoordeeld.”
Volgens verweerder heeft eiser hiermee een overtreding begaan van artikel 2.10 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.9a, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 7 februari 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 15 januari 2018 omstreeks 07:00 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [eiser], functie: Slachthuiseigenaar
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de slachthal, alwaar ik mijn toezicht op het onbedwelmd slachten uitvoerde. Ik zag bij drie lammeren na het onbedwelmd aansnijden van de hals dat de wol in aanraking kwam met de halswond terwijl deze lammeren nog bij bewustzijn waren. Ik zag dat de hals van deze drie lammeren onvoldoende geschoren was. Vanuit mijn deskundigheid als dierenarts verklaar ik dat door het aanraken van de halswond met wol deze lammeren extra pijn en lijden is berokkend.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met Vo (EG) nr. 1099/2009:
Artikel 3 lid 1, bij het doden en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
Op grond van artikel 6.2 eerste lid van de Wet dieren, juncto artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, is het verboden in strijd te handelen met het/de hierboven genoemde artikel(en) van Verordening (EG) nr. 1099/2009.
Tijdens mijn toezicht op het onbedwelmd slachten van lammeren en runderen stelde ik vast dat de dieren niet werden bedwelmd binnen 40 seconden vanaf het aanbrengen van de halssnede, terwijl binnen deze periode niet tenminste één van de volgende bewustzijnsindicatoren als negatief waren beoordeeld: de geïnduceerde ooglidreflex of de corneareflex.
Ik zag namelijk dat twee lammeren nog bij bewustzijn waren op 40 seconden na het aansnijden van de hals, want ik zag dat de lammeren spontaan met de ogen knipperden op de geïnduceerde ooglidreflex. Deze twee lammeren werden te laat bedwelmd middels het schietmasker (genoteerde meting van 1 lam: bedwelming na 50 seconden).
Ik zag ook dat zes runderen nog bij bewustzijn waren op 40 seconden na het aansnijden van de hals, want ik zag dat de runderen spontaan knipperden op de geïnduceerde ooglidreflex. De snijder was ruim te laat met het bedwelmen van deze zes runderen middels het schietmasker (genoteerde metingen: rund 5097 met 47 seconden, rund 65437 met 50 seconden en rund 3738 met 47 seconden).
Ik zag dat door de slachter controles werden uitgevoerd op de aanwezigheid van bewustzijn door een beoordeling van de geïnduceerde ooglidreflex, maar dat deze testen te laat werden uitgevoerd en positief bleken te zijn, waardoor het bedwelmen middels schietmasker te laat plaatsvond.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het Besluit houders van dieren:
Artikel 5.9a lid 1, binnen een periode van 40 seconden vanaf het moment van het aanbrengen van de halssnede wordt het dier bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening (EG) nr. 1099/2009.
Deze bevindingen worden [eiser] (handelend onder de naam [slachterij]) aangerekend.
[…]
Ik bracht [eiser], als slachthuiseigenaar van [slachterij], van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
3. Eiser voert aan dat de geconstateerde overtredingen zich voordeden in een periode dat eiser op grond van (deels) gewijzigde regelgeving in overleg met de NVWA toezichthouder een goede werkwijze aan het beproeven was om aan deze regelgeving te voldoen. De bewustzijnsindicatoren werden getoetst en de na-bedwelmingsapparatuur was voorhanden. Ook waren de tijdsoverschrijdingen gering. Bovendien is sprake van permanente controle en de toezichthouder die erbij stond had ook kunnen aangeven dat de wol eerst nog moest worden weggesneden toen hij dit zag, zoals eerder ook wel is gebeurd. Volgens eiser is er door de toezichthouder een waarschuwing aangezegd en uitdrukkelijk geen rapport van bevindingen. Eiser wijst daarbij ook op een schriftelijke verklaring van [naam] die bij de controle aanwezig was. Voorts voert eiser aan dat de boetes gelet op de geringe tijdsoverschrijding van de na-bedwelming moeten worden gematigd. De boetes zijn niet proportioneel nu deze gelijk zijn aan boetes die worden gegeven aan overtreders die helemaal niet testen op de bewustzijnsindicatoren en niet na-bedwelmen. Ook voert eiser aan dat er bijna 10 maanden zijn verstreken tussen de constateringen en de boeteoplegging. Dit is te laat en daarmee dient de boete niet zijn voornaamste doel, namelijk regelconform gedrag afdwingen, aldus eiser.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de geconstateerde overtredingen op zichzelf niet betwist. De toezichthouder heeft in het rapport van bevindingen geconstateerd dat drie lammeren onvoldoende geschoren waren waardoor na het aansnijden wol in aanraking kwam met de halswond terwijl deze lammeren nog bij bewustzijn waren, wat de lammeren extra pijn en lijden heeft berokkend. Daarnaast heeft de toezichthouder geconstateerd dat twee lammeren en zes runderen 40 seconden na het aansnijden van de hals nog bij bewustzijn waren; de slachter voerde wel controles uit op bewustzijn maar te laat waardoor na-bedwelming met het schietmasker te laat plaatsvond. Gelet op deze niet betwiste constateringen heeft verweerder terecht de twee overtredingen vastgesteld.
3.2.
Dat eiser, zoals hij stelt, toen nog bezig was met het beproeven van een juiste methode betekent niet dat hem geen verwijt treft. Met ingang van 1 januari 2018 is artikel 5.9a toegevoegd aan het Besluit houders van dieren. Vanaf die datum gold dus het wettelijk voorschrift dat binnen 40 seconden na de halssnede het bewustzijn moet worden gecontroleerd en dat zo nodig moet worden nabedwelmd. Eiser moest dus ten tijde van de controle op 15 januari 2018 aan dit voorschrift voldoen. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser niet al voor 2018 bekend was (of had kunnen zijn) met de komst van dit voorschrift. Zo is al sinds 5 juli 2017 (Stcr. 2017, 41228) in het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten (dat door de overheid, de slachterijbranche en geloofsgemeenschappen is gesloten) de afspraak opgenomen dat binnen 40 seconden wordt gecontroleerd op bewustzijn en zo nodig alsnog wordt bedwelmd. Bovendien heeft verweerder onbetwist gesteld dat eiser al op 8 januari 2018 is gewaarschuwd omdat die 40 seconden regel niet werd nageleefd.
3.3.
Ook in de mate van de geconstateerde overschrijding van die 40 seconden ziet de rechtbank geen reden om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. In de Nota van Toelichting (Staatsblad 2017, 326) bij de wijziging van het Besluit houders van dieren is over artikel 5.9a namelijk opgenomen dat geen enkel dier langer dan 40 seconden bij bewustzijn mag zijn na het aanbrengen van de halssnede. Het toepassen van bedwelming binnen de periode van 40 seconden verzekert dat het betrokken dier in elk geval na 40 seconden daadwerkelijk het bewustzijn heeft verloren. In verband met het welzijn van de dieren die onbedwelmd worden geslacht is die periode van bewustzijn na de halssnede zo kort mogelijk. Dit is een forse welzijnsverbetering voor de dieren die onbedwelmd worden geslacht. Terwijl tevens van belang is dat na 40 seconden het merendeel van de dieren negatief scoort op bewustzijnscriteria en bedwelming dus vaak niet nodig is. Maar het overschrijden van de grens van de 40 seconden terwijl het dier nog bij bewustzijn is levert extra onnodig lijden op en doet de beoogde verbetering van het welzijn teniet. Overigens heeft de toezichthouder in dit geval meermaals geconstateerd dat de bedwelming na 47 dan wel 50 seconden plaatsvond en dat kan naar het oordeel van de rechtbank toch niet als een geringe overschrijding worden beschouwd ten opzichte van het gestelde maximum van 40 seconden.
3.4.
Verder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de toezichthouder hem na de geconstateerde overschrijdingen van die 40 seconden zou hebben toegezegd dat hij een waarschuwing zou krijgen en geen rapport van bevindingen. Weliswaar heeft eiser een schriftelijke verklaring overgelegd van iemand die toen ook op de slachterij aanwezig was en die de stelling van eiser bevestigt, maar de rechtbank acht dat in dit geval onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Deze verklaring is bijna twee jaar na dato opgesteld en eiser heeft niet gereageerd op de stelling van verweerder dat denkbaar is dat deze getuige verklaart over de waarschuwing die de toezichthouder op 8 januari 2018 aan eiser heeft gegeven. Tegenover deze verklaring staat een rapport van bevindingen dat wel kort na de constatering is opgesteld en waarin de toezichthouder verklaart dat hij eiser van zijn bevindingen op de hoogte bracht en hem een rapport van bevindingen aanzegde. In dit verband is ook van belang dat volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer ECLI:NL:CBB:2018:147), in beginsel mag worden afgegaan op de juistheid van de inhoud van een op ambsbelofte opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Ook is door de toezichthouder in een checklist die op de dag van de controle is ingevuld geschreven dat hij op 15 januari 2018 met de ondernemer heeft besproken dat hij een rapport van bevindingen zal opmaken.
3.3.
Wat betreft de overtreding die ziet op de onvoldoende geschoren lammeren is de rechtbank van oordeel dat de toezichthouder terecht heeft besloten ook daarvoor een rapport van bevindingen op te stellen. De toezichthouder hoeft niet bij alles wat hij fout ziet gaan eiser vooraf te waarschuwen. Het is aan eiser als professioneel slachter om alle regels en voorschriften na te leven en de toezichthouder controleert daarop. Dat de toezichthouder eerder eiser wel heeft gemeld dat een schaap onvoldoende geschoren was voordat het werd aangesneden, betekent niet dat eiser erop mocht vertrouwen dat de toezichthouder dit voortaan altijd zou doen. Of een schaap voldoende is geschoren voordat het wordt aangesneden dient immers in de eerste plaats door de slachter zelf te worden gecontroleerd; die is ervoor verantwoordelijk dat het slachten zonder vermijdbare pijn plaatsvindt.
3.4.
Eiser stelt wel terecht dat hij laat op de hoogte is gesteld van de constateringen. Op grond van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder binnen 13 weken na het rapport van bevindingen te beslissen over boeteoplegging. Die termijn is in dit geval ruimschoots overschreden. De termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is evenwel een termijn van orde (TK 2003-2004, 29701, nr. 3, p.150) en overschrijding ervan leidt als zodanig niet tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen. Evenmin ziet de rechtbank in de overschrijding in dit geval reden om de boete te matigen, nu niet is gebleken dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad. Eiser betwist immers de in het rapport van bevindingen gedane constateringen op zichzelf niet en bovendien is hij op de dag van de controle al door de toezichthouder op de hoogte gesteld van de bevindingen en dat er een rapport van bevindingen zou worden opgemaakt.
4. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser beide overtredingen heeft begaan en dat verweerder dus bevoegd was eiser daarvoor boetes op te leggen. De rechtbank acht de hier opgelegde twee boetes van € 2.500,- niet onredelijk en gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden hoeven zien de boetes te matigen of af te zien van de oplegging ervan. Eiser heeft ook niet meer onderbouwd dat het betalen van de boete het bedrijf in ernstige problemen zal brengen, hoewel hij hiervoor na de zitting wel in de gelegenheid is gesteld.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 juli 2021.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.