ECLI:NL:RBROT:2021:702

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/10/590910 / HA ZA 20-141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de betaling van de koopsom van een assurantieportefeuille en de vraag of een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen

In deze zaak heeft eiseres, een assurantietussenpersoon, een geschil met gedaagden over de betaling van de koopsom van een assurantieportefeuille. Eiseres stelt dat er een vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen, ondanks het ontbreken van een ondertekend contract. Gedaagden betwisten dit en voeren aan dat er geen overeenstemming is bereikt. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij diverse stukken zijn ingediend, waaronder dagvaardingen en correspondentie tussen de advocaten van beide partijen. De feiten van de zaak zijn complex en omvatten onder andere de verkoop van de onderneming van eiseres aan gedaagde 1, de afspraken over de betaling van provisies en de overdracht van de portefeuille aan derden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een minnelijke regeling is bereikt, die niet aan schriftelijke vastlegging is gebonden. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar vorderingen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiseres moeten worden afgewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van € 5.000,- in termijnen, die door gedaagden moet worden voldaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590910 / HA ZA 20-141
Vonnis van 27 januari 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eisereds] ,
eiseres,
advocaat mr. M.P.C. Bilderbeek te Utrecht,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.P. Groenendijk te Zwijndrecht.
Eiseres zal hierna [naam eiseres] worden genoemd en gedaagden gezamenlijk [gedaagden] Gedaagden afzonderlijk zullen worden aangeduid als respectievelijk [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 januari 2020, met producties 1 t/m 18,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 5,
  • de conclusie van repliek, met productie 19,
  • de conclusie van dupliek, met productie 6,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] heeft als assurantietussenpersoon een onderneming gevoerd onder de naam ‘ [naam bedrijf] ’.
2.2.
[naam gedaagde 1] is een v.o.f. en [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] zijn haar vennoten.
2.3.
Bij notariële akte van 6 november 2012 heeft [naam eiseres] haar onderneming aan [naam gedaagde 1] verkocht. In artikel I (“Tegenprestatie, betaling”) van de akte is over de (betaling van de) koopsom, kort gezegd, opgenomen dat [naam gedaagde 1] als tegenprestatie aan [naam eiseres] gedurende de periode tot 8 mei 2014 de volledige te ontvangen provisie zal doorbetalen, vervolgens, totdat ieder van hen de helft van de ontvangen provisie heeft ontvangen, een kwart van de maandelijkse provisie, en daarna steeds de helft daarvan. Tevens is in dat artikel, onder 3, bepaald:

3. Indien en zodra koper de onderneming geheel of gedeeltelijk vervreemdt ontvangt verkoper de helft van de netto-opbrengst van de onderneming met een minimum van het verschil tussen een bedrag van vijfenveertigduizend euro (€45.000,00) en de reeds van koper ontvangen bedragen.
2.4.
Nadat [naam eiseres] [naam gedaagde 1] reeds eerder had aangeschreven tot (door)betaling van de provisie zoals in de koopakte was overeengekomen (volgens [naam eiseres] was [naam gedaagde 1] daarmee in oktober 2013 gestopt), is [naam gedaagde 1] op verzoek van [naam eiseres] bij brief van 23 juni 2015 door de notaris die de koopakte had verleden aangeschreven. In die brief schrijft de notaris, voor zover van belang:

Mevrouw [naam eiseres] vertelde mij dat u de levensverzekerings- en de schadeverzekeringsportefeuille hebt verkocht. (…) Mevrouw [naam eiseres] maakt op grond van de akte van 6 november 2012 aanspraak op betaling van een bedrag groot € 45.000,00, verminderd met het door haar ontvangen bedrag van € 20.395,64, zodat ten gunste van haar nog resteert een bedrag groot € 24.604,36.
Als notaris die gemelde akte heeft verleden, kan ik natuurlijk niet als partijadviseur optreden. Wel kan ik een bemiddelende rol spelen. Graag verneem ik daarom uw reactie op het verzoek van mevrouw [naam eiseres].”
2.5.
Per e-mail van 7 september 2015 heeft [naam gedaagde 1] de notaris teruggeschreven dat van verkoop door haar van de verzekeringsportefeuille aan een derde geen sprake was. Wel erkent [naam gedaagde 1] dat zij een achterstand had in de doorbetaling van de provisie, zoals deze was afgesproken, en dat zij het verschuldigde zo spoedig mogelijk zou betalen.
2.6.
Bij brief van 6 november 2017 heeft [naam eiseres] [naam gedaagde 1] meegedeeld dat zij na de brief van de notaris van 23 juli 2015 niets meer van [naam gedaagde 1] had vernomen. Volgens [naam eiseres] had [naam gedaagde 1] het deel ‘leven’ aan een derde overgedragen, omdat [naam gedaagde 1] niet geslaagd was voor het daarvoor benodigde diploma. [naam eiseres] sommeert [naam gedaagde 1] het volgens haar daarom op grond van de koopovereenkomst verschuldigde bedrag van (€ 45.000,- minus de al betaalde provisiebedragen van € 20.395,64 dus) € 24.604,36 uiterlijk 20 november 2017 aan haar te voldoen. Bij brief van 20 november 2017 heeft [naam eiseres] de sommatie tot betaling van het genoemde bedrag herhaald.
2.7.
Op 23 november 2017 heeft [naam gedaagde 2] per e-mail op de sommatie van [naam eiseres] gereageerd. [naam gedaagde 2] bestrijdt de vordering die [naam eiseres] stelt te hebben. Volgens hem is [naam gedaagde 1] nog steeds eigenaar van de portefeuille en is deze slechts in beheer gegeven aan een derde (Mol Assurantiën). Wel erkende [naam gedaagde 2] dat een achterstand bestond in de betaling van in totaal € 2.480,-welk bedrag uiterlijk 4 december 2017 aan [naam eiseres] zou worden overgemaakt.
2.8.
Sinds 1 januari 2018 beschikt [naam gedaagde 1] niet meer over de door de AFM vereiste vergunning voor het verlenen van financiële diensten. Met ingang van die datum heeft zij haar portefeuille in beheer overgedragen aan Indfia B.V. met de mogelijkheid haar relaties op een haar gewenst moment weer terug over te voeren (brief van 4 januari 2018).
2.9.
Op 25 juli 2018 heeft [naam eiseres] bij deurwaardersexploot aan [naam gedaagde 1] bevel gedaan tot betaling van € 22.465,74 (zijnde € 45.000,- in hoofdsom verminderd met het reeds betaalde bedrag van € 22.826,80 en te vermeerderen met explootkosten van € 292,54), te vermeerderen met door [naam eiseres] gemaakte kosten van € 2.347,79.
2.10.
Bij brief van 27 juli 2018 heeft de advocaat van [naam gedaagde 1] , mr. Groenendijk, de deurwaarder laten weten dat [naam eiseres] ten onrechte aanspraak maakte op betaling van het door haar genoemde bedrag, aangezien [naam eiseres] er ten onrechte van uitging dat de verzekeringsportefeuille door [naam gedaagde 1] was vervreemd. Meer specifiek schrijft advocaat:

De verzekeringsportefeuille is nog steeds eigendom van [naam gedaagde 1] . Zoals aan uw cliënte bekend is, wordt het beheer van de verzekeringsportefeuille verricht door Mol Assurantiën, maar is [naam gedaagde 1] nog steeds eigenaar van de verzekeringsportefeuille.
(…)
Bijgaand zend ik u een t/m de maand december 2017 bijgewerkt overzicht van de afrekening van de provisie voor verzekeringsportefeuille. Volgens dit overzicht werd t/m de maand december 2017 door [naam gedaagde 1] een bedrag ad € 6.575,78 teveel aan uw cliënte betaald. De provisiebedragen voor de maanden januari t/m juni 2018 zijn nog niet beschikbaar, doordat deze door [naam gedaagde 1] nog niet van Mol Assurantiën vernomen werden. Uitgaande van de gemiddelde provisie voor het jaar 2017 en het t/m de maand december 2017 teveel aan uw cliënte betaalde bedrag, zou er nog steeds sprake zijn van een per saldo door uw cliënte aan [naam gedaagde 1] verschuldigd bedrag in plaats van een door cliënten aan uw cliënte verschuldigd bedrag.
2.11.
Bij brief van 1 november 2018 heeft mr. J.P. Mosterd, advocaat, zich namens [naam eiseres] bij mr. Groenendijk gemeld. In deze brief schrijft mr. Mosterd, voor zover van belang:

(…) Er is geen sprake van een vervreemding van de verzekeringsportefeuille, zoals u in uw brief d.d. 27 juli 2018 bevestigt. Daarmee wordt deze kwestie een stuk eenvoudiger. (…)
Ik kan het niet anders zien dat cliënte tot op heden gewoon, en dus elke maand, de helft van de ontvangen provisie dient te ontvangen, althans dat deel dat haar toekomt.
Zoals u bekend is, vinden er al lange tijd geen betalingen meer aan cliënte plaats. Cliënte heeft engelengeduld getoond en is en wordt van het kastje naar de muur gestuurd. Daarbij wreekt zich dat in de genoemde akte overname verzekeringsportefeuille geen deugdelijke regeling is getroffen om de door uw cliënten verstrekte informatie die voor het kunnen bepalen van de provisies en daarmee de bedragen die cliënte toekomen, niet kan worden geverifieerd. Althans, ik ben gewend dat dergelijke bepalingen wel in een akte of koopovereenkomst staan. Laat ik hierover maar duidelijk zijn: ik heb mijn cliënte bericht dat ik op basis van het dossier van mening ben dat het erop lijkt dat er alles aan gedaan is om onder betaling uit te komen. Om die reden mag cliënte niet op de juistheid van de tot op heden verstrekte informatie afgaan.
Het is van belang dat op de kortst mogelijke termijn een passende regeling tussen uw cliënte en cliënte wordt overeengekomen op basis waarvan de nog te ontvangen provisies kunnen worden bepaald en vervolgens betaald. Ik denk hierbij aan het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Indien partijen hier geen overeenstemming over bereiken voor 25 november 2018, heb ik de opdracht van cliënte om over te gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. De strekking van die rechtsmaatregelen is tweeërlei: het bewerkstelligen van een passende regeling/benoemen van een deskundige enerzijds en het zekerstellen van de verhaalsmogelijkheden voor cliënte anderzijds. Graag voer ik hierover zo snel mogelijk overleg. Bij voorkeur bij u of bij mij op kantoor.
Voor zover vereist sommeer ik uw cliënten om alle informatie die benodigd is voor het juist kunnen vaststellen van de bedragen die haar toekomen binnen twee weken na dagtekening van dit bericht aan mij toe te zenden.
2.12.
Bij brief van 9 november 2018 heeft mr. Groenendijk hierop gereageerd. Mr. Mosterd werd uitgenodigd om langs te komen om de stukken te komen inzien met een door [naam eiseres] in te schakelen deskundige.
2.13.
Tussen mr. Groenendijk, [naam gedaagde 2] en mr. Mosterd heeft op 27 december 2018 een bespreking plaatsgevonden. [naam eiseres] was hierbij niet aanwezig.
2.14.
Bij brief van 15 januari 2019 heeft mr. Groenendijk aan mr. Mosterd geschreven:

In vervolg op de bespreking d.d. 27 december 2018 zend ik u bijgaand een t/m de maand december 2018 bijgewerkt overzicht van de provisie. Volgens dat overzicht is er een voorstand in de te betalen provisie ad € 5.631,32. Hierbij bericht ik u dat cliënte ter voorkoming van de kosten van een procedure en om sneller van de zaak af te zijn bereid is tegen finale kwijting over en weer een bedrag ad € 5.000,00 (zegge: vijf duizend euro) aan uw cliënte te betalen in vijf maandelijkse termijnen ad € 1.000,00 met ingang van 1 maart 2019. Dit voorstel komt erop neer dat uw cliënte alle vanaf de overname van de portefeuille ontvangen provisie ontvangt verminderd met de door cliënte gemaakte beheerskosten en juridische kosten. Uw cliënte kan daarnaast tevens alle dossiers terug ontvangen. Gaarne verneem ik binnen veertien dagen na heden van u of het voorstel van cliënte aanvaard wordt. Bij gebreke van tijdige aanvaarding komt het voorstel van cliënte te vervallen en maakt cliënte jegens uw cliënte aanspraak op terugbetaling van het tot heden teveel betaalde bedrag.
2.15.
Uit het bij de brief van 15 januari 2019 gevoegde overzicht blijkt dat met ingang van mei 2014 mede door Mol Assurantiën provisies worden geïncasseerd. Ook blijkt daaruit dat met ingang van februari 2018 [naam gedaagde 1] zelf nagenoeg geen provisie meer zou ontvangen.
2.16.
Per e-mail van 7 februari 2019 heeft mr. Mosterd aan de advocaat van SBA meegedeeld:

In vervolg op uw reactie van 15 januari jl. en ons telefoon gesprek bericht ik u als volgt.
Cliënte is bereid om deze kwestie achter zich te laten. In dat kader dienen de volgende stappen genomen te worden:
1. Betaling van het bedrag van 5.000 euro aan cliënte in vijf maandelijkse termijnen van 1.000 euro;
2. De overdacht van de klanten en klantendossiers aan cliënte dan wel een door cliënte aan te wijzen partij indien zij dat wenst nadat zij zich een beeld heeft kunnen vormen van de aard en omvang van de klantendossiers;
3. Het opmaken van een vaststellingsovereenkomst waarin aan uw cliënten finale kwijting wordt verleend.
4. In de vaststellingsovereenkomst werken we ook de overdracht uit van de klantenportefeuille indien cliënte die wenst over te (laten) nemen.
Wat cliënte betreft kunnen we dit snel afronden.
Graag ontvang ik een overzicht van het klantenbestand met daarop de benodigde gegevens. Kunt u mij dit toezenden svp? Vervolgens zal ik namens cliënte zo snel mogelijk reageren om en aangeven of zij de klantendossiers wil overnemen.
Indien dit akkoord is, zal ik een eenvoudige vaststellingsovereenkomst opstellen waarin het hiervoor gaande wordt uitgewerkt.
Graag verneem ik uw reactie en het klantenoverzicht binnen 7 dagen om de voortgang er maar in te houden.
2.17.
Per e-mail van 14 februari 2019 heeft mr. Groenendijk aan mr. Mosterd een overzicht van de klantenportefeuille van [naam gedaagde 1] toegezonden. Dit overzicht betreft een A4-tje met de namen van 11 klanten daarop.
2.18.
Op 25 april 2019 heeft mr. Mosterd aan mr. Groenendijk, met kopie aan [naam eiseres] , de volgende e-mail gestuurd:

In de bovenvermelde zaak bericht ik u hierbij dat mijn cliënte en ik de klanten- of portefeuille lijst hebben doorgenomen. Die is behoorlijk gering en graag verneem ik van u of dit de gehele portefeuille lijst is van de overgebleven klanten zoals mijn cliënte die destijds heeft overgedragen. Wat is er dan met al die andere klanten gebeurd? Graag wil cliënte de gehele portefeuille overnemen.
Cliënte wenst deze zaak af te ronden. Kunt u een concept vaststellingsovereenkomst opstellen om de bereikte overeenstemming vast te leggen? Ik ga ervan uit dat de eerste betaling van EUR 1000 nog deze maand wordt voldaan.
Hierbij treft u de betaalgegevens van cliënte:
[volgt bankrekeningnummer].
2.19.
Bij e-mail van dezelfde dag, 25 april 2019, reageert mr. Groenendijk hierop als volgt:

Bedankt voor uw reactie op mijn e-mail d.d. 14 februari jl. De toegezonden lijst betreft de gehele overgebleven klantenportefeuille. De andere klanten zijn overgegaan naar andere tussenpersonen.
Voor het afronden van de zaak verzoek ik u, overeenkomstig uw e-mail d.d. 7 februari jl. een concept van een vaststellingsovereenkomst aan mij te doen toekomen. Betaling van de eerste termijn ad € 1.000,00 is afhankelijk van de door partijen voor akkoord te ondertekenen vaststellingsovereenkomst. Gaarne ontvang ik derhalve zo spoedig mogelijk een concept van een vaststellingsovereenkomst, zodat ik dat aan cliënte kan voorleggen.
2.20.
Van 25 april 2019 tot 18 november 2019 is de communicatie tussen partijen stil gevallen. Op laatstgenoemde dag heeft de huidige advocaat van [naam eiseres] , mr. Bilderbeek, aan mr. Groenendijk meegedeeld:

Cliënte maakt nog steeds aanspraak op de koopprijs van de portefeuille. De grondslag daarvoor is nog steeds het bovengenoemde artikel I, lid 3. (…)
De voorwaarde van artikel I, lid 3 van de overeenkomst wordt geacht vervuld te zijn wanneer koper ( [naam gedaagde 1] ) de onderneming geheel of gedeeltelijk vervreemdt. De voorliggende vraag is dan wat moet worden verstaan onder “de onderneming” en “vervreemden”. Cliënte verstaat onder vervreemden de gebruikelijke betekenis daarvan, namelijk een overdracht, ongeacht de titel daarvoor.
Voor zover bij uitleg van de overeenkomst onder “de onderneming” moet worden verstaan “de onderneming van [naam gedaagde 1] ” staat vast dat de voorwaarde is vervuld. [naam gedaagde 1] heeft immers ‘het beheer’ van de portefeuille overdragen en daarmee (een deel van) de activiteiten met betrekking tot de verzekeringsportefeuille. Voor zover dat anders zou zijn, is cliënte bekend geworden dat [naam gedaagde 1] sinds 1 januari 2018 niet meer beschikt over een vergunning van de AFM. Zonder een dergelijke vergunning staat het [naam gedaagde 1] niet vrij om een onderneming uit te oefenen die strekt tot bemiddeling of advisering voor financiële producten. Bij dit zgn. ‘staken van activiteiten’ is het een verplichting om lopende portefeuilles over te dragen aan een onderneming die wel een AFM-vergunning heeft. Daarmee staat vast dat de onderneming van [naam gedaagde 1] deels of gedeeltelijk is overgedragen.
Voor zover aan “de onderneming” een andere betekenis moet worden gegeven zal daarbij een rol
spelen hetgeen de overeenkomst tussen partijen daarover bepaalt.
(…)
Onder de onderneming dient derhalve in ieder geval te worden verstaan de overdragen verzekeringsportefeuille, de polisadministratie en het klantendatabestand.
Gelet op het feit dat [naam gedaagde 1] ‘het beheer’ van de verzekeringsportefeuille heeft overgedragen, staat vast dat wat moet worden verstaan onder “de onderneming” in ieder geval deels is overgedragen. Zelfs indien de verzekeringsportefeuille zelf niet zou zijn overgedragen, is in ieder geval de polisadministratie en/of het klantendatabestand deels of geheel overdragen. Het is echter niet mogelijk om alleen werkzaamheden voor ‘beheer’ over te dragen bij een verzekeringsportefeuille. De portefeuille en de daaraan gekoppelde werkzaamheden zijn onlosmakelijk verbonden, reden waarom een onderneming geen assurantieportefeuille mag aanhouden zonder de benodigde vergunning van de AFM. Dat [naam gedaagde 1] nog als ‘economisch eigenaar’ van een de facto overdragen portefeuille zou kunnen worden aangemerkt, is onwaarschijnlijk en zelfs als dat anders zou zijn, lijkt het onwaarschijnlijk dat de overdracht van werkzaamheden geen invloed zou hebben op de omvang van te ontvangen provisies.
Gelet op het voorgaande is sprake geweest van een situatie zoals bedoeld in artikel I, lid 3. Ingevolge
dat artikel is [naam gedaagde 1] derhalve verschuldigd (tenminste) een bedrag van (€ 45.000,- minus de
reeds ontvangen bedragen ad € 22.826.80, derhalve) € 22.173,20, te vermeerderen met de wettelijke
handelsrente vanaf 23 juli 2015, te weten het moment waarop cliënte eerst aanspraak maakte op het
verschuldigde bedrag op deze grond, met een beloop van tot op heden € 8.793,48.
2.21.
Per e-mail van 18 november 2019 heeft mr. Groenendijk mr. Bilderbeek teruggeschreven:

Geachte Confrère,
(…) Volgens uw brief hebben de advocaten van partijen enige tijd geprobeerd een minnelijke regeling te treffen en zou dit niet gelukt zijn. Kennelijk heeft u niet het volledige dossier van mr. Mosterd ontvangen. Er werd een minnelijke regeling bereikt, maar daarvoor zou door mr. Mosterd nog een vaststellingsovereenkomst worden opgemaakt. Bij mijn e-mail d.d. 25 april 2019 heb ik mr. Mosterd gevraagd de vaststellingsovereenkomst aan mij te doen toekomen. Inmiddels wacht ik al maanden tevergeefs op die vaststellingsovereenkomst. Nu u kennelijk de behandeling van het dossier van mr. Mosterd heeft overgenomen, verzoek ik u de vaststellingsovereenkomst aan mij te doen toekomen. Aangezien ik al maanden zit te wachten op de vaststellingsovereenkomst, ga ik ervan uit dat u voortvarender te werk zal gaan dan mr. Mosterd. (…)”
2.22.
Mr. Bilderbeek heeft in reactie hierop mr. Groenendijk per e-mail van 21 november 2019 meegedeeld dat hij in de tussen partijen gevoerde correspondentie geen definitieve overeenstemming over een regeling tussen partijen heeft aangetroffen. Over materiële zaken bestond naar zijn oordeel evident geen overeenstemming. Sterker, er was niet eens overeenstemming bereikt over wie de vaststellingsovereenkomst zou opmaken. Mr. Bilderbeek wenste dan ook geen vaststellingsovereenkomst op te maken zoals door mr. Groenendijk verzocht. Namens [naam eiseres] heeft hij gepersisteerd en een dagvaarding aangekondigd.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de voorwaarde van artikel I, lid 3 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is vervuld;
II. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] - tegen behoorlijk bewijs van kwijting - van een bedrag van € 22.173,20 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim, te weten 1 mei 2014;
III. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € € 1.08,34 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de kosten van deze procedure en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van het vonnis is voldaan aan de bij het vonnis uitgesproken (proces)kostenveroordeling en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het primair door [gedaagden] tegen de vorderingen van [naam eiseres] gevoerde verweer houdt in dat tussen partijen een minnelijke regeling tot stand is gekomen en dat deze regeling alleen nog maar behoefde te worden vastgelegd in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst. Dit verweer van [gedaagden] treft doel.
4.2.
Op 15 januari 2019 heeft mr. Groenendijk namens [naam gedaagde 1] een voorstel gedaan voor een minnelijke afdoening van het tussen partijen bestaande geschil. Daarop is per e-mail van 7 februari 2019 door de voormalige advocaat van [naam eiseres] gereageerd met de mededeling dat [naam eiseres] bereid was de kwestie achter zich te laten en dat daarvoor een aantal stappen dienden te worden gezet. De eerste en tweede stap stemmen geheel overeen met de inhoud van het door mr. Groenendijk gedane voorstel: 1) betaling van een bedrag van € 5.000,- aan [naam eiseres] in vijf maandelijkse termijnen en 2) overdracht aan [naam eiseres] zelf of een aan door haar aan te wijzen partij van de bij [naam gedaagde 1] nog aanwezige klanten als zij dat zou wensen. Ook de door mr. Mosterd genoemde derde en vierde stap sluiten hierop aan: 3) partijen sluiten een vaststellingsovereenkomst waarin [naam eiseres] aan [naam gedaagde 1] finale kwijting verleent en 4) in die overeenkomst zou eventueel ook de klantenoverdracht, zo [naam eiseres] daarvoor zou kiezen, worden geregeld.
Meer bijzonderheden of nadere voorwaarden zijn door mr. Mosterd in zijn e-mail van 7 februari 2019 niet gesteld. In het bijzonder is door hem niet kenbaar gemaakt dat instemming door [naam eiseres] met een vaststellingsovereenkomst alleen aan de orde zou kunnen zijn als het klantenbestand van [naam gedaagde 1] van voldoende omvang zou zijn. In zijn e-mail van 7 februari 2019 aan mr. Groenendijk verzoekt mr. Mosterd om toezending van een overzicht van het klantenbestand van [naam gedaagde 1] , maar ook nadat mr. Mosterd dit overzicht op 14 februari 2019 door mr. Groenendijk toegezonden heeft gekregen, was zijn reactie niet dat dit klantenbestand een dermate teleurstellende omvang had dat [naam eiseres] van het aangaan van een vaststellingsovereenkomst wenste af te zien. Het tegendeel is het geval. Mr. Mosterd schrijft in reactie op de e-mail van mr. Groenendijk per e-mail op 25 april 2019, met een kopie van die e-mail aan [naam eiseres] , dat [naam eiseres] de zaak wenste af te ronden, waarna hij mr. Groenendijk verzoekt om een concept vaststellingsovereenkomst op te stellen “om de bereikte overeenstemming vast te leggen”. Deze mededeling mocht [naam gedaagde 1] zo begrijpen dat ook volgens [naam eiseres] inmiddels tussen partijen overeenstemming was bereikt over de beëindiging van het geschil, hierin bestaande dat [naam gedaagde 1] tegen finale kwijting aan [naam eiseres] in vijf gelijke maandelijkse termijnen van € 1.000,- € 5.000,- zou voldoen en dat [naam eiseres] desgewenst haar voormalige klanten van [naam gedaagde 1] zou overnemen, zonder dat de omvang van het klantenbestand van [naam gedaagde 1] daarvoor nog een beletsel zou kunnen vormen. Tussen partijen bestond aldus overeenstemming over de essentialia van een door hen te sluiten vaststellingsovereenkomst, waaraan [naam gedaagde 1] [naam eiseres] gebonden mocht en mag achten.
4.3.
Anders dan door [naam eiseres] is verdedigd, staat aan deze tussen partijen bereikte overeenstemming niet in de weg dat deze nog niet schriftelijk was vastgelegd in een formeel contract. Een vaststellingsovereenkomst is niet aan vorm gebonden en behoeft derhalve ook niet op die wijze schriftelijk te worden aangegaan. Onvoldoende blijkt voorts dat door mr. Mosterd als voorwaarde voor de geldigheid van de tussen partijen gemaakte afspraak ter beëindiging van hun geschil is gesteld dat deze eerst op papier zou moeten komen te staan en dat [naam eiseres] daarvoor eerst haar handtekening zou moeten zetten. Dat [naam gedaagde 1] hiervan zou zijn uitgegaan kan niet worden afgeleid uit de mededeling van mr. Groenendijk in zijn e-mail van 25 april 2019 dat betaling van de eerste termijn van € 1.000,- afhankelijk was van de door partijen voor akkoord te ondertekenen vaststellingsovereenkomst. Daaruit volgt slechts dat betaling van de afgesproken bedragen pas na ondertekening van de schriftelijke vastlegging zou plaatsvinden, maar niet dat hij [naam eiseres] niet reeds dan aan de gemaakte afspraak gebonden achtte of niet gebonden zou mogen achten. Ten slotte vormt de omstandigheid dat tussen de advocaten nog niet definitief was afgesproken wie de vaststellingsovereenkomst op papier zou zetten, geen beletsel voor de vaststelling dat partijen een minnelijke regeling hadden bereikt. Schriftelijke vastlegging is, zoals gezegd, voor de totstandkoming en rechtsgeldigheid van een vaststellingsovereenkomst geen vereiste.
4.4.
Het beroep van [naam eiseres] op dwaling wordt verworpen. [naam eiseres] stelt niet op de hoogte te zijn geweest van de daadwerkelijke omvang van de assurantieportefeuille en het feit dat [gedaagden] haar werkzaamheden in feite geheel had gestaakt. Bij een juiste kennis van zaken zou [naam eiseres] , volgens haar standpunt, er niet toe zijn overgegaan in te stemmen met de door mr. Groenendijk namens [gedaagden] voorgestelde regeling. Dit moet echter voor haar rekening blijven. [naam eiseres] had kunnen weten dat de portefeuille van [naam gedaagde 1] die zij van [naam eiseres] had overgenomen inmiddels nagenoeg was verdampt. [gedaagden] heeft daarover op geen enkel moment enig misverstand laten bestaan. Het bij de brief van 15 januari 2019 gevoegde overzicht van de provisies maakte dit al duidelijk, maar daarvan bleek ook uit het overzicht dat mr. Groenendijk op 14 februari 2019 aan mr. Mosterd toezond. Desalniettemin heeft mr. Mosterd mr. Groenendijk op 25 april 2019 bericht dat de tussen partijen bereikte overeenstemming in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst kon worden vastgelegd.
4.5.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dienen alle vorderingen van [naam eiseres] aan haar te worden ontzegd. Bij de vordering onder I heeft [naam eiseres] , gelet op de getroffen schikking, in relatie tot [gedaagden] onvoldoende belang. Voor zover door [naam eiseres] is aangevoerd dat zij er belang bij heeft te weten of de voorwaarde van de koopovereenkomst is vervuld in verband met een eventueel tegen mr. Mosterd te voeren procedure, geldt dat dit voor toewijzing in de onderhavige procedure onvoldoende is. Ook de vorderingen onder II en III zullen niet kunnen worden toegewezen, gezien de inhoud van de tussen partijen bereikte minnelijke regeling.
4.6.
[naam eiseres] heeft ter zitting aangegeven dat de rechtbank de vorderingen subsidiair, dus in het geval de rechtbank haar standpunt niet zou volgen dat [gedaagden] aan haar het bedrag van € 45.000,- minus de reeds betaalde bedragen aan provisie verschuldigd is, aldus mag begrijpen dat zij in elk geval aanspraak maakt op betaling van € 5.000,-. Tegen deze lezing van de vorderingen heeft [gedaagden] geen bezwaar gemaakt, klaarblijkelijk omdat zij van mening is dat partijen aan de bereikte schikking, die betaling van dat bedrag behelst, gebonden zijn. De rechtbank zal de vorderingen van [naam eiseres] daarom aldus opvatten dat zij, subsidiair, nakoming van de bereikte minnelijke regeling vordert. Die vordering zal de rechtbank aldus toewijzen dat betaling door [gedaagden] aan [naam eiseres] van het bedrag van € 5.000,- in vijf maandelijkse termijnen dient plaats te vinden, ingaande één maand na het de datum van dit vonnis en met vermeerdering van de wettelijke rente over het te betalen bedrag als en vanaf het moment dat tijdige betaling achterwege blijft. Omdat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] vennoten van [naam gedaagde 1] zijn, zullen zij hoofdelijk tot betaling van het voormelde worden veroordeeld.
4.7.
Gelet op voornoemde uitkomst ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te voldoen in vijf achtereenvolgende maandelijkse termijnen, ingaande één maand na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW als en vanaf de dag dat tijdige betaling van enige termijn achterwege blijft over het alsdan verschuldigde bedrag, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 27 januari 2021.
3152/