ECLI:NL:RBROT:2021:7017

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
9136398 CV EXPL 21-1526
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een verbintenis tot betaling in een affectieve relatie

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Harent, dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.000,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 februari 2021. De vordering is gebaseerd op een financiële afspraak die partijen in 2018 hebben gemaakt, waarbij gedaagde zich verplichtte om gedurende vijf jaar maandelijks € 250,- aan eiseres te betalen. Gedaagde heeft echter vanaf 1 januari 2021 geen betalingen meer verricht, ondanks eerdere toezeggingen en een ingebrekestelling van eiseres op 4 februari 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de overeenkomst en dat gedaagde in gebreke is gebleven. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres toewijsbaar is, aangezien gedaagde niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op een totaal van € 968,01, inclusief griffierecht en kosten voor de gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken op 29 juli 2021 door de kantonrechter in Rotterdam.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9136398 CV EXPL 21-1526
uitspraak: 29 juli 2021 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Harent,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 30 maart 2021, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 8 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021,
de aanvullende akte met producties van [eiseres], ontvangen op 10 mei 2021;
de aanvullende akte met producties van [gedaagde], ontvangen op 1 juni 2021.
De uitspraak is bij vervroeging bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
Partijen hebben vanaf einde 2009 tot einde 2017 een affectieve relatie gehad, waarbij zij ook hebben samengewoond. Medio december 2017 heeft [gedaagde] de relatie beëindigd. In de loop van 2018 hebben partijen overlegd over de financiële afrekening tussen hen.
2.3
Bij whatsapp bericht van 19 juli 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht: ‘Ik blijf afwijken van het geld. Je krijgt je 50000 euro, die heb ik beloofd. Maar niet 600 euro per maand 7 jaar lang. Daarmee maak je me nog steeds kapot. Dat is gewoon niet fair.’
2.4
Bij whatsapp bericht van 31 augustus 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] bericht: ‘Kom straks of vanavond terug voor een wijntje met de hondjes. Ik ga voor 5 jaar 250 euro en wil graag de hondjes zien. Dat we weer normaal met elkaar om kunnen gaan. Alsjeblieft, ik wil de strijdbijl begraven. Ik hoor je graag.’
2.5
Vanaf 24 september 2018 tot 1 januari 2021 heeft [gedaagde] maandelijks € 250,- aan [eiseres] betaald, totaal € 7.000,-.
2.6
Op 5 juli 2020 heeft [gedaagde] per e-mail [eiseres] als volgt bericht: ‘ik ben voornemens om per 1 januari 2021 te stoppen met de maandelijkse betalingen. ik vind dat het dan voldoende is geweest.’
2.7
Vanaf 1 januari 2021 heeft [gedaagde] geen betalingen meer aan [eiseres] gedaan.
2.8
Bij brief van 4 februari 2021 is [gedaagde] namens [eiseres] in gebreke gesteld met betrekking tot de nakoming van de financiële afspraak tussen partijen, waarbij is aangezegd: Indien u thans niet per omgaande de achterstallige betaling voldoet en de betalingen blijft voldoen totdat de overeengekomen € 15.000,00 is ingelost heeft cliënte mij verzocht u in rechte te betrekken, en een proceskosten veroordeling te verzoeken. Ook zeg ik vanaf heden de wettelijke rente aan. Tevens kunt u in rechte geen beroep meer doen op maandelijkse betalingen en is het bedrag ineens opeisbaar.’ [gedaagde] heeft aan deze ingebrekestelling geen gevolg gegeven.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 8.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] voor de duur van vijf jaar maandelijks € 250,- aan [eiseres] betaalt. [gedaagde] is nalatig gebleven deze overeenkomst vanaf 1 januari 2021 na te komen en heeft ook geen gevolg gegeven aan de ingebrekestelling van 4 februari 2021. Het restant van de vordering ad € 8.000,- is daarmee ineens opeisbaar geworden, vermeerderd met de aangezegde rente.
3.3
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Op dit verweer wordt hierna ingegaan, voor zover dit van belang is voor deze procedure.

4..De beoordeling

4.1
Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft te betwisten dat partijen in 2018 zijn overeengekomen dat hij in het kader van de financiële afrekening tussen partijen gedurende vijf jaar maandelijks € 250,- aan [eiseres] zou betalen, wordt deze betwisting gepasseerd. In zijn bericht van 31 augustus 2018 doet hij zelf dat voorstel (dat beduidend beperkter is dan zijn eerder voorstel van 19 juli 2018) en vervolgens gedraagt hij zich gedurende lange tijd, tot 1 januari 2021, daarnaar. [eiseres] heeft die wijze van afrekening ook feitelijk geaccepteerd. Daaruit is in elk geval een vermoeden van bewijs van de overeenkomst af te leiden, terwijl tegenbewijs door [gedaagde] is geleverd noch aangeboden. De overeenkomst moet dus in rechte als vaststaand worden aangenomen.
4.2
Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft te stellen dat zijn voorstel voorwaardelijk was, is uit niets, zelfs niet uit zijn eigen toelichting, gebleken dat en welke voorwaarden hij daarbij heeft gesteld. In zijn bericht van 5 juli 2020 rept hij ook niet van voorwaarden maar stelt hij enkel: ‘ik vind dat het dan voldoende is geweest.’ Ook dit verweer moet dus worden gepasseerd.
4.3
[eiseres] heeft dan ook na 1 januari 2021 jegens [gedaagde] recht op de maandelijkse betaling van € 250,- behouden totdat het gehele overeengekomen bedrag van € 15.000,- is betaald. Door de niet-nakoming van de overeenkomst vanaf 1 januari 2021 was [eiseres] gerechtigd hem in gebreke te stellen, zoals op 4 februari 2021 namens haar is gedaan. Aan deze ingebrekestelling heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven, zodat het restant bedrag van € 8.000,- ineens opeisbaar is geworden en rentedragend vanaf 5 februari 2021. De vordering van [eiseres] is dus toewijsbaar.
4.4
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 8.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 240,- aan griffierecht, € 106,01 aan dagvaardingskosten en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.