In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Intrum Nederland B.V. en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van Intrum op basis van een overeenkomst voor de levering van elektriciteit en gas, die door [gedaagde] was aangegaan met [naam bedrijf 2]. De overeenkomst was gesloten op 21 september 2017 en had een looptijd van drie jaar. Intrum vorderde betaling van onbetaalde voorschotbedragen en een eindfactuur, die door [gedaagde] niet was voldaan. De kantonrechter heeft ambtshalve de precontractuele informatieplicht beoordeeld, zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek. De rechter oordeelde dat de handelaar de consument op duidelijke wijze moet informeren over de belangrijkste kenmerken van de overeenkomst en dat deze informatie niet alleen in de algemene voorwaarden mag worden opgenomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Intrum niet voldoende bewijs heeft geleverd dat aan deze informatieverplichtingen is voldaan. Hierdoor kon de rechter niet vaststellen of de vordering van Intrum in zijn geheel toewijsbaar was. De kantonrechter heeft uiteindelijk de hoofdsom van de vordering toegewezen, maar de buitengerechtelijke incassokosten gedeeltelijk afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak benadrukt het belang van transparante communicatie en naleving van informatieverplichtingen in consumentenovereenkomsten.