ECLI:NL:RBROT:2021:7002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
8710471 \ CV EXPL 20-28705
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en terugbetaling borg bij einde huurovereenkomst met reconventie vordering tot betaling van herstekosten

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Rotterdam, is op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde] over de terugbetaling van een borgsom na beëindiging van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst was op 1 maart 2019 aangegaan en [eiser 1] had een borg van € 1.000,00 betaald. [eiser 1] heeft de huur opgezegd per 31 maart 2020, maar [gedaagde] betwistte deze opzegging en stelde dat de huur pas op 31 maart 2020 was beëindigd. [eiser 1] vorderde de terugbetaling van de borg, maar [gedaagde] voerde aan dat hij de borg had verrekend met de huur over maart 2020, die [eiser 1] niet had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad per 31 maart 2020 was beëindigd en dat [gedaagde] recht had om de borg te verrekenen met de openstaande huur. De vordering van [eiser 1] tot terugbetaling van de borg werd afgewezen, evenals zijn vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en juridische bijstand.

In reconventie vorderde [eiser 2] betaling van huurpenningen en schadevergoeding van [verweerder]. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] de woning in de staat had achtergelaten zoals deze was ontvangen, en dat [eiser 2] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen. Ook deze vorderingen werden afgewezen. Beide partijen werden veroordeeld in de proceskosten van de tegenpartij.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8710471 \ CV EXPL 20-28705
uitspraak: 19 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser 1],
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie bij exploot van dagvaarding van 7 augustus 2020,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: dhr. M. Hennen, werkzaam bij Juristu Incassodiensten te Schiphol,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mw. mr. S. Ibrahim, werkzaam bij Si-Legal te Vlaardingen.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser 1] respectievelijk [gedaagde] .

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, met productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis (nader) bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen [eiser 1] als huurder en [gedaagde] als verhuurder is op 1 maart 2019 een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan de [adres] .
2.2
[gedaagde] werd bij het tekenen van de huurovereenkomst vertegenwoordigd door zijn zoon [naam 1] (hierna: ‘ [naam 1] ’).
2.3
Artikel 6 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“Upon signature of this agreement, the tenant will pay to the landlord a deposit amounting to one month’s rent. If at the end of the tenancy there are no grounds for retaining this deposit, the landlord will repay the deposit within one month of the end of the agreement. No interest will be paid on the deposit.”
2.4
[eiser 1] heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een bedrag van € 1.000,00 aan borg aan [gedaagde] betaald.
2.5
[eiser 1] heeft een door hem ondertekend huuropzeggingsformulier d.d. 7 februari 2020 aan [gedaagde] toegestuurd waarop hij heeft ingevuld dat hij de huur met ingang van 31 maart 2020 wil opzeggen.

3..Het geschil

3.1
[eiser 1] heeft
in conventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem tegen behoorlijke kwijting te betalen:
a. een bedrag van € 1.000,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening, althans de wettelijke (handels)-rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
b. ter zake de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW aan [eiser 1] te voldoen een bedrag van € 181,50, althans subsidiair een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
c. ter zake juridische bijstand aan [eiser 1] te voldoen een bedrag van € 423,50;
d. de kosten van deze procedure inclusief het salaris voor de gemachtigde;
e. de nakosten ter hoogte van de helft van het toepasselijke liquidatietarief, maar niet meer dan de helft van het geliquideerde toegewezen salaris, dan wel een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, indien en voor zover [gedaagde] niet binnen de wettelijke vereiste termijn van 2 dagen, althans binnen een door de kantonrechter redelijk geachte termijn na betekening van het te dezen te wijzen vonnis heeft voldaan.
Aan die vordering heeft [eiser 1] -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- ten grondslag gelegd dat hij de huurovereenkomst per 29 februari 2020 opgezegd en het gehuurde die dag heeft verlaten. Op grond van artikel 6 van de huurovereenkomst heeft hij bij het einde van de huurovereenkomst recht op terugbetaling van de door hem betaalde borg. Ondanks daartoe te zijn aangemaand heeft [gedaagde] de borg van € 1.000,-- niet terugbetaald. Daarmee is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit hoofde van de huurovereenkomst. [eiser 1] vordert het bedrag van € 1.000,-- aan hoofdsom.
Op grond van artikel 6:96 BW vordert hij een bedrag van € 181,50 (incl. btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder maakt hij aanspraak op de wettelijke (handels)rente en vordert hij een bedrag van € 423,50 ter zake juridische bijstand.
3.2
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van de vordering in conventie geconcludeerd, met veroordeling van [eiser 1] in de proceskosten. Daartoe heeft hij
-samengevat weergegeven- het volgende aangevoerd.
[gedaagde] betwist dat [eiser 1] de huur met ingang van 29 februari 2020 heeft opgezegd. Op 7 februari 2020 heef [gedaagde] een huuropzeggingsformulier van [eiser 1] ontvangen waarin hij aangeeft de huur met ingang van 31 maart 2020 te willen opzeggen. Op een later tijdstip is [eiser 1] naar de kapperszaak van [naam 1] gegaan. [eiser 1] heeft daar aan [naam 1] verteld dat hij een huis heeft gekocht en dat hij het gehuurde graag eerder dan 31 maart 2020 wil verlaten. [naam 1] en [eiser 1] zijn toen overeengekomen dat de borg zou worden verrekend met de huur over de maand maart 2020. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [gedaagde] naar de door hem overgelegde getuigenverklaringen van [naam 1] en twee klanten van de kapperszaak.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft geen zogenaamde `14 dagen brief’ ontvangen. Bovendien zijn de buitengerechtelijke incassokosten onjuist berekend.
3.3
[eiser 2] heeft
in reconventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verweerder] te veroordelen om de huurpenningen van de maand maart 2020 binnen 14 dagen na vonnis te betalen, indien [eiser 2] in conventie wordt veroordeeld tot terugbetaling van de borgstelling;
2. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het schadebedrag conform het bedrijf van [naam 2] van € 1.395,20, althans subsidiair een door de kantonrechter in goede justitie te betalen bedrag;
3. [verweerder] te veroordelen in de reële kosten van deze procedure inclusief het salaris voor de gemachtigde.
Aan die vordering heeft [eiser 2] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- ten grondslag gelegd dat [verweerder] de huurovereenkomst met ingang van
31 maart 2020 heeft opgezegd. [verweerder] heeft de huur over de maand maart 2020 onbetaald gelaten en dient deze, als de vordering in conventie wordt toegewezen, alsnog te voldoen.
[verweerder] heeft het gehuurde niet netjes opgeleverd. De woning vertoonde meerdere gebreken en schade die in de huurperiode door [verweerder] is veroorzaakt. [verweerder] was immers de eerste huurder en ook de eerste bewoner van het gehuurde. Het betreft schade aan de wanden, verfschade en vloerschade. [eiser 2] verwijst in dit verband naar de door hem bij zijn eis in reconventie overgelegde foto’s. Nadat [verweerder] het gehuurde heeft verlaten heeft [eiser 2] opdracht gegeven aan [naam 2] om de schade en de herstelkosten te begroten. De factuur heeft [eiser 2] als productie 5 bij zijn eis in reconventie overgelegd. [naam 1] heeft verschillende vergeefse pogingen gedaan om in contact te komen met [verweerder] . [eiser 2] wenst de herstelkosten op [verweerder] te verhalen omdat [verweerder] zich niet aan de afspraken houdt en onjuistheden in de processtukken vermeldt.
[eiser 2] verzoekt [verweerder] te veroordelen in de reële kosten van de procedure. Dit omdat [verweerder] niet heeft voldaan aan artikel 21 Rv., maar ook omdat hij onrechtmatig tegenover [eiser 2] heeft gehandeld door hem, te dagvaarden met de wetenschap dat partijen bepaalde afspraken hebben gemaakt over de verrekening van de borg met de huur over de maand maart 2020. Hierdoor heeft [eiser 2] nodeloos juridische kosten moeten maken.
3.4
[verweerder] heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van de vordering in reconventie geconcludeerd met veroordeling van [eiser 2] in de proceskosten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij het gehuurde netjes heeft opgeleverd, hetgeen door [naam 1] aan hem is bevestigd. Als [verweerder] schade had veroorzaakt had van [eiser 2] verwacht mogen worden dat hij [verweerder] hiervan in kennis had gesteld. Dit is niet gebeurd.

5..De beoordeling

In conventie
5.1
Partijen twisten in conventie over de vraag of [gedaagde] gehouden is de door [eiser 1] betaalde borg van € 1.000 terug te betalen.
5.2
Artikel 6 van de huurovereenkomst bepaalt dat de borg zal worden terugbetaald als bij het einde van de huurovereenkomst geen gronden aanwezig zijn om de borg in te houden. Beoordeeld dient te worden of dergelijke gronden bij het einde van de huurovereenkomst aanwezig waren.
5.3
Partijen verschillen in de eerste plaats van inzicht over het moment waarop de huurovereenkomst tot een einde is gekomen. Artikel 7:215 lid 5 BW bepaalt dat een huurovereenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand. [eiser 1] stelt zich op het standpunt dat de huurovereenkomst met ingang van 29 februari 2020 is opgezegd. [gedaagde] heeft dit standpunt betwist en stelt zich, onder verwijzing naar het door hem overgelegde opzeggingsformulier van 7 februari 2020, waarvan [gedaagde] onbetwist heeft geteld dat dit door [eiser 1] is ondertekend, op het standpunt dat de huurovereenkomst per
31 maart 2020 door opzegging is beëindigd. Het had op de weg van [eiser 1] gelegen om zijn stelling dat de huurovereenkomst per 29 februari 2020 is opgezegd, tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] nader te onderbouwen. Dit heeft [eiser 1] niet gedaan, zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen. Dit betekent dat er in rechte vanuit wordt gegaan dat de huurovereenkomst op 7 februari 2020 met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand, per 31 maart 2020 is beëindigd en dat [eiser 1] ook over de maand maart 2020 huur verschuldigd is. Dat [eiser 1] al op 29 februari 2020 uit het gehuurde is vertrokken en elders is gaan wonen maakt dat niet anders.
5.4
Vast staat dat [eiser 1] de huur over de maand maart 2020 niet heeft betaald. Het stond [gedaagde] , nog los van de vraag of hieromtrent afspraken tussen partijen zijn gemaakt, alleen daarom al vrij om de huur over de maand maart 2020 van € 1.000,00 te verrekenen met de borg van € 1.000,--. Doordat de borg met de huur over de maand maart 2020 is verrekend is de op [gedaagde] rustende terugbetalingsverplichting van de borg tenietgegaan. De in conventie ingestelde vordering tot terugbetaling van de borg wordt daarom afgewezen. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten ter zake juridische bijstand delen dit lot.
5.5
[eiser 1] wordt als de in conventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde.
In reconventie
5.6
Nu de vordering tot betaling van de huur over de maand maart 2020 slechts voorwaardelijk was ingesteld voor het geval de vordering tot terugbetaling van de borg in conventie zou worden toegewezen, en die voorwaarden niet is vervuld, behoeft deze vordering geen verdere beoordeling.
5.7
Partijen twisten in reconventie over de vraag of [verweerder] het gehuurde correct heeft opgeleverd en zo niet of hij de in reconventie gevorderde herstelkosten aan [eiser 2] verschuldigd is.
5.8
Voor de beantwoording van de vraag in welke staat [verweerder] de woning heeft achtergelaten, dient gekeken te worden naar hetgeen is bepaald in artikel 7:224 lid 2 BW in samenhang met de artikelen 7:215 en 7:216 BW. Hierbij is van belang of tussen partijen een beschrijving is opgemaakt die geacht wordt de staat van het gehuurde weer te geven waarin de huurder dit heeft aanvaard. In dat geval is de huurder gehouden het gehuurde in dezelfde staat op te leveren als waarin dit volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en (van) hetgeen door ouderdom is tenietgegaan of beschadigd. In het onderhavige geval is niet gebleken dat bij de aanvang van de huur een beschrijving als bedoeld in genoemd artikel is gemaakt. Op grond van artikel 7:224 lid 2 BW wordt dan verondersteld dat [verweerder] de woning in de staat heeft ontvangen zoals deze bij het einde van de huurovereenkomst is, tenzij [eiser 2] hiervan het tegendeel bewijst. [eiser 2] heeft echter niets tegenover de betwisting van [verweerder] gesteld. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser 2] , gelet op de betwisting door [verweerder] , onvoldoende heeft gesteld om tot dat bewijs te worden toegelaten. Dit betekent dat in rechte wordt verondersteld dat [verweerder] de woning in de staat heeft ontvangen zoals deze bij het einde van de huurovereenkomst is. De in reconventie gevorderde vergoeding van de herstelkosten wordt daarom afgewezen.
5.9
[eiser 2] wordt als in de reconventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
In conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426